Op 11 november 1918 eindigde de Eerste Wereldoorlog, maar in de hoofden van Nederlandse tijdgenoten galmde het moderne, industriële oorlogsgeweld nog lang na. Berichten over luchtbombardementen, gifgassen en andere nieuwe wapens vormden een bron van grote zorg. Immers, als de Eerste Wereldoorlog al zo vreselijk was geweest, hoe veel erger zou een volgende oorlog dan wel niet worden? In zijn recent verschenen studie De oorlog van morgen. Nederlandse beeldvorming van een volgende oorlog 1918-1940 schetst historicus Wouter Linmans hoe die vraag zich ontwikkelde in de maatschappelijke beeldvorming en welke antwoorden er kwamen. Linmans, in het dagelijks leven docent aan de Universiteit Leiden, staat stil bij de culturele verwerking van de Groote Oorlog en de verwachtingen omtrent een nieuwe oorlog. De bronnen die de auteur gebruikt heeft hij bewust gekozen omdat ze massaal werden geconsumeerd. Denk daarbij aan kranten en tijdschriften. Door, zoals hijzelf heel treffend zegt, tussen het lezerspubliek van het interbellum in te gaan staan en als het ware over hun schouder mee te kijken ‘...is het mogelijk om hun verwachtingen en gedachten over de oorlog te reconstrueren en begrijpen’. (blz. 20).

Futurologen

In alle tijden hebben mensen geprobeerd zich een beeld te vormen van toekomstige oorlogen en de rol van tactieken en wapensystemen daarin. Als voorbeeld noemt Linmans de Italiaanse officier Giulio Douhet, die kort na 1900 stilstond bij het toekomstige belang van airpower. Douhet voorzag en propageerde hoe je een krijgsmacht van een land kon demoraliseren door het moreel van de burgerbevolking vanuit de lucht te breken. Zijn voorspelling werd voor het eerst bewaarheid tijdens het bombardement van de Spaanse stad Guernica in 1937, dat geen direct militair doel diende maar uitsluitend gericht was tegen burgers. Opmerkelijk genoeg verwijst de auteur niet naar misschien wel de beroemdste militaire futuroloog, de Poolse bankier Ivan Bloch, die in zijn in 1898 verschenen Is war now impossible? tamelijk nauwkeurig het verloop van WOI voorspelt, inclusief loopgraven, massamobilisatie en economische uitputting.

De oorlog van morgen opent met vier hoofdstukken die elk een geweldsmiddel beschrijven dat tijdens het interbellum als bedreigend werd ervaren: tanks, vliegtuigen, gassen en stralingswapens. Vooral vliegtuigen en de luchtoorlog in het algemeen prikkelden de verbeelding, waarbij de combinatie van vliegtuigen en strijdgassen als buitengewoon bedreigend gold. Zonder twijfel werd dat gevoel nog versterkt toen Italië deze combinatie half jaren 30 daadwerkelijk inzette tegen de bevolking van Ethiopië. De maatschappelijke beleving van tanks was divers. Enerzijds ervoer de bevolking deze stalen monsters als een brute dreiging, tegelijkertijd leefde de geruststellende gedachte dat de zware tanks in de geïnundeerde Nederlandse polders zonder twijfel zouden vastlopen. De enige Nederlandse tank, een kleine en tweedehandse Renault FT, werd ter illustratie van dit idee door de overheid veelvuldig ingezet. En inderdaad, bij dit soort demonstraties liep de tank als een ‘voorwereldlijke dynosauriër vast, aldus de Arnhemsche Courant op 22 maart 1928’ (blz. 37-38).

Vervolgens staat de auteur, op basis van speelfilms en romans, stil bij de menselijke ervaringen aan het front. Belangrijk daarbij is Im Westen nichts Neues van WOI-veteraan Erich Maria Remarque. Zowel de film als het boek waren begin jaren 30 absolute kaskrakers die als uiterst realistisch werden ervaren, met een enorme impact op de publieke opinie. Vooral de vredesbeweging verinnerlijkte Im Westen onder het mom van ‘den oorlog afschaffen, of de oorlog schaft ons af’ (blz. 182). Via hoofdstukken over de voors en tegens van zowel ontwapening als (meer) bewapening richten de laatste hoofdstukken zich op de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, het einde van het interbellum en daarmee het begin van een nieuw tijdperk.

‘Ontsteltenis en opluchting’

Medio jaren 30, onder invloed van de gewijzigde politieke situatie, verliest de vredesbeweging steeds meer terrein. Zo gaven in 1934 SDAP-leden met grote meerderheid van stemmen de eis van eenzijdige, nationale ontwapening op (blz. 211). Ook aan de rechterkant van het politieke spectrum voorzag men oorlog, waarbij de redactie van de NSB-krant Volk en Vaderland Nederland meermalen typeerde als ‘Europa’s toekomstige slagveld’ (blz. 222). In tegenstelling tot wat lang is gedacht was met name het militaire deel van Nederland verrassend goed op de hoogte hoe dat toekomstige slagveld eruit zou kunnen gaan zien. In vakbladen als de Militaire Spectator en Mavors werd immers uitvoerig stilgestaan bij zaken als de effecten van een verrassingsaanval op Nederland, luchtlandingen en bombardementen op bevolkingscentra. Hoe de Nederlandse samenleving in den brede reageerde toen de vijandelijkheden op 10 mei 1940 daadwerkelijk uitbraken, vatte Linmans samen in een interview in NRC Handelsblad: ‘Er was sprake van een mengeling van ontsteltenis en opluchting. Ontsteltenis over het feit dat de strijd al na vijf dagen voorbij was en dat Rotterdam was gebombardeerd, maar ook opluchting dat het niet nog veel erger was geweest. De grootste angst, een luchtbombardement met gifgas, kwam niet uit. Wat mensen in de meidagen vooral opviel, was de enorme chaos die de strijd veroorzaakte. Die kan je je kennelijk niet goed voorstellen als je geen oorlog hebt meegemaakt’.[1]

21e eeuw

Linmans beschrijft de Nederlandse beeldvorming over de volgende oorlog op een manier die het lezen van deze studie tot een feest maakt. Op een aantal plekken laat de hij zich wel betrappen op schoonheidsfoutjes. Bijvoorbeeld daar waar hij Ethiopië het enige onafhankelijke land in Afrika rond 1935 noemt (blz. 46). Hij ziet daarbij klaarblijkelijk het Koninkrijk Jemen en Zuid-Afrika over het hoofd, die in die jaren evenzeer onafhankelijk waren. Dat laat onverlet dat Linmans een geweldig boeiende studie heeft afgeleverd over een thema dat veel meer aandacht verdient: toekomstverwachtingen. Een studie die overigens ook dwingt na te denken over het antwoord op de vraag hoe de oorlog van morgen er voor onze generatie in de 21e eeuw nu precies uitziet. Die vraag laat Linmans onbeantwoord, maar dat valt hem ook niet kwalijk te nemen: hij is immers historicus en geen futuroloog.

Jan Schoeman

[1] Bart Funnekotter, ‘Nederland was bang voor de dodende straal’, NRC.nl, 30 mei 2021.

De oorlog van morgen

Nederlandse beeldvorming van een volgende oorlog 1918-1940

Door Wouter Linmans

Amsterdam (Uitgeverij Prometheus) 2021

396 blz. – ISBN 9789044647877

Linmans De oorlog van morgen

Over de auteur(s)

Drs. J.R. Schoeman

De auteur was als communicatiewetenschapper in dienst van onder meer de Stichting Maatschappij en Krijgsmacht en het Veteraneninstituut. Sinds 2013 is hij zelfstandig onderzoeker en publicist.