Joe Bidens overhaaste vertrek uit Afghanistan had aan alle kanten Trumpiaanse trekken: een rokende puinhoop, ziende blind voor de realiteit op de grond in Kabul. De aftocht leek gestuurd door de binnenlandse politieke agenda, en NAVO-partners werden niet of te laat geïnformeerd. Nu de rookpluimen tussen de Afghaanse bergketens ietwat optrekken, rijst de vraag: wat zijn de langetermijnconsequenties van dit drama? Zal het ons – hiermee bedoel ik de westerse wereld – ooit nog lukken om een irreguliere opstand te bestrijden? Dát Amerika en de NAVO ooit moesten vertrekken uit Irak en Afghanistan lijkt me evident. Maar de al te snelle aftocht uit Afghanistan kan wel eens grote strategische consequenties hebben.
Ik vrees namelijk dat het Afghaans echec ons heeft beroofd van een van onze middelen uit de strategische gereedschapskist: counterinsurgency. Dat is manier van optreden waarin gedurende een lange tijd een poging wordt ondernomen om dat deel van de bevolking met militaire én civiele middelen los te weken van de vijand (de Taliban) en zich te vervoegen bij dat deel dat de Afghaanse regering (of het Westen) nog wel goedgezind is. Want dat is volgens mij wat we al die jaren geprobeerd hebben, ook al kreeg het allerlei verwarrende politiek-geladen termen mee als ‘wederopbouwmissie’, ‘Dutch Approach’, ‘3D-benadering’ et cetera.
Om te begrijpen wat counterinsurgency is moeten we terug naar een van de meesters van de irreguliere opstand. Mao Zedong (1893-1976) schreef in 1937 al een doctrinaire verhandeling hoe een irreguliere opstand te beginnen.[1] Bekend is zijn these dat opstandelingen zijn als vissen in het water, waarbij het water de bevolking is die de ‘vissen’, de opstandelingen, steunt en voedt. Counterinsurgency (COIN) beoogt dat proces om te draaien: niet met overweldigende vuurkracht de vis proberen te doden, maar geduldig het water weghalen bij de vis zodat deze begint te spartelen op het droge. Belangrijk in deze strategie is onder andere het aangaan van allianties met partijen die die vis ook willen zien spartelen. Daarbij is de bevolking makkelijker te bereiken via groeperingen die het land van binnenuit kennen. Samen optrekken met lokale partijen is dus essentieel in een succesvolle COIN. Maar dat vraagt om wederzijds vertrouwen. Immers: als een van de partijen zich al te plotseling terugtrekt, zoals nu in Afghanistan, laat het de ander ontredderd achter. Met de gedachte van potentieel verraad dat altijd op de loer ligt, is het moeilijk vrienden maken.
Countersinsurgencycampagnes zijn dus gebaat bij betrouwbaarheid en geduld. Met het beeld van Afghanen die zich wanhopig vastklampen aan het landingsgestel van een vertrekkend Amerikaans vliegtuig is er van die betrouwbaarheid weinig meer over. De boodschap die we achterlaten is duidelijk: we laten de Afghanen verder maar in de steek. Geduld hadden we ook al niet echt. Ik hoor iedereen praten over het Afghaanse ‘wederopbouwproject’ dat in totaal 20 jaar zou hebben geduurd, maar volgens mij klopt dat niet. De eerste paar jaar van de Afghanistan-missie stonden immers in het teken van contraterreur-operaties, onder andere om terreurkopstukken uit het Tora Bora-gebergte te bombarderen. Feitelijk verplaatsen de VS en de NAVO pas rond 2005 de focus iets meer naar de Afghaanse bevolking, waarna het enthousiasme voor dat project in 2015 alweer drastisch afnam.[2] De westerse wereld heeft dus maar een jaar of tien jaar counterinsurgency toegepast. Dan is het ook niet zo gek dat het geen daverend succes kon worden, leert de geschiedenis. Militair historicus en countersinsurgencyexpert Max Boot maakte een database van honderden jaren COIN-achtige operaties. Hij beweert dat een gemiddelde COIN-operatie na de Tweede Wereldoorlog steeds langer duurde (maar niet per se minder succesvol werd). Na 1945 nam een counterinsurgency-campagne gemiddeld 14 jaar in beslag.[3] En dan denken wij dat we in een gigantisch complex land als Afghanistan het klusje in 10 jaar kunnen klaren.
Geduld hadden we dus al niet, en onze betrouwbaarheid hebben we ook verloren. Ik vrees voor de toekomst van counterinsurgency. Hoe nu verder? Ruwweg kan het in Afghanistan twee kanten op. Misschien lukt het de Taliban om de gelederen te sluiten en het land te transformeren tot een conservatieve vrouwonvriendelijke islamitische heilstaat, maar wel een waar de rest van de wereld niet zoveel last van heeft. Maar het kan ook nog slechter aflopen: rivaliserende partijen kunnen het land niet verenigen en tussen de rokende puinhopen verrijst een IS-achtig monster dat onder de vlag van de radicale islam de westerse wereld zal bestoken met doorgedraaide zelfmoordterroristen, net als twintig jaar geleden. Wat kunnen we dan nog doen? Misschien dan wat gerichte drone-aanvallen tegen het pas opgerichte kalifaat.
Als dat niet lukt, rest nog maar één optie: terug naar Afghanistan, net zoals we in 2015 weer teruggingen naar Irak om de rap expanderende Islamitische Staat te bestrijden (om overigens in 2019 ook de Koerden een mes in de rug te steken toen de VS zich plotseling terugtrok uit Noord-Syrië). Het verschil met 2015: destijds hadden we als Westen nog een klein beetje geloofwaardigheid. De kaarten zijn inmiddels heel anders geschud. Niemand in een dergelijk land peinst er nog over om met een NAVO-land een alliantie aan te gaan. Onze belofte om te komen helpen wanneer het fout gaat is immers weinig waard gebleken. We gedragen ons als een valse vriend, die niet thuis geeft als het tegenzit. De volgende oorlog, waar of wanneer dan ook, kan wel eens een heel eenzame strijd worden met erg weinig vrienden.
[1] Mao Zedong, On Guerilla Warfare (1937).
[2] ‘Afghanistan: What has the conflict cost the US and its allies?’, BBC, 3 september 2021. Zie: https://www.bbc.com/news/world-47391821.
[3] Max Boot, Invisible Armies. An Epic History of Guerrilla Warfare from Ancient Times to the Present (New York, Liveright, 2013).