Hans Garrels besloot na zijn dienstplicht reservist te blijven en na vier decennia neemt Defensie in oktober afscheid van hem. In gesprek met de Militaire Spectator kijkt hij terug op zijn gevarieerde loopbaan bij de krijgsmacht. Gezien de geopolitieke spanningen moet de organisatie volgens hem vaart maken en zich zodanig aanpassen dat het werven van reservisten ondersteund wordt, want anders  komt het voortzettingsvermogen in gevaar. Garrels roept op verantwoordelijkheid te nemen en keuzes te maken, want de situatie is tamelijk acuut: er zijn op zijn minst 50.000 reservisten nodig om in voorkomend geval de gevolgen van inzet in het kader van hoofdtaak 1 te managen, liefst nog (veel) meer. 'Maar met de bestaande organisatie in combinatie met de huidige wervingscapaciteit gaat dit nooit binnen de gestelde termijnen lukken.'

Luitenant-kolonel Hans Garrels (63) is als dienstplichtig (lichting 84-2) pelotonscommandant geplaatst bij 42 PainfBat Limburgse Jagers in Seedorf. Sinds 2006 werkzaam in nationale operaties, eerst geplaatst als Officier Veiligheidsregio (OVR) en later als Officier Beleidsteam (OBT) in Utrecht en van 2014 tot 2022 Regionaal Militair Beleidsadviseur (RMBA) in Veiligheids- & Gezondheidsregio Gelderland-Midden, Sie NatOps 11 LMB. In zijn laatste functie bij Defensie was hij projectleider Forward Innovation Team KIXS (COMMIT). Na een loopbaan van 15 jaar in diverse managementfuncties bij ING startte hij 20 jaar geleden een eigen onderneming in bedrijfs- en projectontwikkeling met focus op de Balkan. Naast de ‘reguliere’ plaatsingen is Garrels twee maal, in 2003 en 2011, in Bosnië-Herzegovina op uitzending geweest (SFOR/EUFOR) en heeft hij van 2012 tot 2017 de rol van programmanager ‘Adaptieve Krijgsmacht’ (BReS, huidige ARES) vervuld. Van 2008-2010 was hij Assistent Secretary-General Netherlands CIOR (Confederation Interalliee des Officiers Reserve, NAVO) Presidency en van 2014-2024 Chair Seminar & StratComm Committee van diezelfde organisatie.

Na 41 jaar als reservist te hebben gewerkt komt er nu een einde aan uw dienstverband?

‘Ik word inderdaad geacht te stoppen militair actief te zijn per 1 oktober. Met 63 jaar en drie maanden heb ik er dan al een jaar extra opzitten. Het heeft dus alles te maken met de leeftijdsgrens die Defensie nog altijd hanteert.’  

Het is dus geen eigen keuze?

‘Nee, zeker niet. Ik vind het vreemd dat, gezien de omstandigheden waarin Defensie zich momenteel bevindt, toch afscheid neemt van mensen die zouden willen blijven en kunnen bijdragen. Het betekent dat er veel kennis uit de organisatie verdwijnt. Dat is moeilijk te verenigen met de leus dat er juist heel veel mensen nodig zijn om de reguliere krijgsmacht en het reservistenbestand op orde te brengen.’

Zijn het juist mensen als u met veel ervaring die de opschaling van Defensie zouden kunnen organiseren?

‘Niet per se, hoewel het toepassen van lessen uit het verleden daar wel goed bij te pas zou kunnen komen.’

Wat was de aanleiding om reservist te worden?

‘Tijdens mijn dienstplicht leerde ik de krijgsmacht kennen als een prachtig en belangrijk bedrijf. Maar daarnaast heerst er ook een bureaucratische en dogmatische praktijk en daar wilde ik in mijn beroepsleven niet van afhankelijk zijn. Reservist worden was voor mij de beste deal.’

Hoe typeert u de huidige situatie vergeleken met ‘vroeger’?

‘Veertig jaar geleden kwamen er jaarlijks 150.000-180.000 jongens binnen in de grote opleidingsfabriek die Defensie toen was. Tijdens de Koude Oorlog en met de Berlijnse Muur was er een gestolde werkelijkheid ontstaan, een geopolitieke situatie die enkele decennia vrijwel onveranderd bleef. Dat maakte het mogelijk om veel tijd te besteden aan doctrine-ontwikkeling en bepaalde ideeën tot in de finesses uit te werken. Daarnaast was er door die enorme aantallen dienstplichtigen een expliciete competentie ontstaan in het goed kunnen selecteren van mensen voor posities binnen landmacht, marine en luchtmacht. Termen van toen, zoals ‘gevechtskracht’ en ‘mobilisabele eenheden’, horen we nu te pas en te onpas. Zulke concepten, die in de Koude Oorlog konden worden uitgewerkt, kunnen nu echter niet gerealiseerd worden als Defensie haar huidige organisatiestructuur en dito ondersteuning handhaaft. We bouwen dan de spreekwoordelijke reus met lemen voeten. Wat we zien en ervaren is dat het (personeels-logistieke) systeem dat we vandaag de dag gebruiken voortkomt uit de tijd van de mobilisabele eenheden: grote eenheden aan personeel die planbaar voor een X-periode opkwamen. Mede als gevolg van allerlei personele tekorten door de bezuinigingen is men reservisten gaan inzetten zoals die in dit systeem nooit waren voorzien. Er zijn nu in de hele defensieorganisatie dagelijks honderden reservisten werkzaam, velen parttime, maar ook fulltimers (32-uur plus) om de organisatie draaiend te houden. Zowel in capaciteit als in kennis en competenties. Zeg maar het ‘dichtlopen van de gaten’. De personeels-logistieke ondersteuning alsmede de arbeidsvoorwaarden zijn hierin niet met hun tijd meegegaan. Kijk bijvoorbeeld naar de discussie rondom de verlofurenproblematiek bij reservisten. Wat ik wil zeggen is dit: wanneer we deze ondersteuningsmiddelen en arbeidsvoorwaarden niet (snel) aanpassen aan de eisen die voor de organisatie nodig zijn, dan is de omvang van de uitdagingen in het werken met reservisten door Defensie nu verwaarloosbaar vergeleken bij de uitdagingen die dan op de organisatie afkomen.'

Wat is de positie van reservisten hierin?

‘De problemen met het werven en inzetten van reservisten zullen exponentieel vergroot worden, waarmee we de organisatie onmachtig zullen maken. Een voorbeeld: alle burgermedewerkers hebben van de staatssecretaris een e-mail gekregen waarin hij ze vroeg of ze reservist willen worden. Goed om te weten dat in 2019 reeds met de bonden is afgesproken dat burgers die reservist zijn vanaf 2021 met behoud van (eventueel lager) militair salaris ingezet kunnen worden. In de praktijk is deze regeling nog steeds niet ingevoerd en moeten er ongeoorloofde trucs uitgehaald worden zodat inzet in een militaire functie toch mogelijk is. Alles moet door hetzelfde systeem dat ooit bedoeld was voor grote mobilisabele groepen. Het is iedere keer een gedoe en een gebrei om dat te laten werken. Ik onderschrijf de ambitie, mede gebaseerd op de dreigingsanalyse, om over vier jaar 50.000 reservisten te hebben helemaal, maar dan moet er wel een nieuw fundament liggen in plaats van de structuur uit het verleden.[1] En let wel: in 48 maanden 50.000 (opgeleide) reservisten is vanaf nu elke maand 1.000 (!) reservisten werven, selecteren en opleiden. Dat is wat nu ongeveer op jaarbasis gebeurt. Dan laten we de opvang van de uitstroom van reservisten nog buiten beschouwing.'

Onderstreept uw eigen carrière als ‘projectmatig’ reservist die op veel functies is ingezet de problemen?

‘Indertijd was ik programmamanager bij BReS,[2] en kon ik dwars door de hele organisatie gaan. Ik heb een goed beeld en een goed netwerk opgebouwd en leren begrijpen waarom er zo’n verscheidenheid is aan opvattingen en werkwijze bij diverse defensieonderdelen en binnen onderdelen van eenheden. Over het algemeen is het systeem te opportuun van karakter: er doemt een probleem op en vervolgens wordt de vraag gesteld: wat gaan we er aan doen? Een voorbeeld is een lang van tevoren geplande (jaarlijkse) NAVO-oefening. Ondanks eerdere toezeggingen bleek er bij Defensie niemand beschikbaar  om daaraan deel te nemen en te helpen bij het scripten hiervoor. Vervolgens werd ik op het allerlaatste moment gevraagd en was ik gelukkig wel in de omstandigheid om hierin te kunnen ondersteunen. Iedereen is druk en bezig met gaten stoppen. En hoe gaat dat dan? Wie eenmaal in zo’n netwerk zit, wordt de volgende keer ook gebeld.’

Foto Militaire Spectator

‘Nee’ is geen antwoord?

‘Ik heb ‘ja’ gezegd omdat ik een zekere verantwoordelijkheid voel: als de organisatie mij dat vraagt en ik kan, dan ga ik. De Nederlandse krijgsmacht moet mijns inziens bij dergelijke oefeningen zo goed mogelijk vertegenwoordigd zijn, dat heeft ook te maken met ownership. Aan het scripten voor deze oefening deden 470 mensen uit NAVO-lidstaten mee, en slechts één persoon uit Nederland. Dat is bedenkelijk, want je kunt dan weinig punten claimen. Maar blijkbaar zijn andere zaken dan toch belangrijker.’

Wat is ownership dan precies?

‘Het willen aanvaarden van verantwoordelijkheid. Ik heb bij BReS een vijftigtal projecten gedraaid. Ik heb naar de organisatie gekeken vanuit de vraag waar de gaps en de delta’s zitten met betrekking tot het voortzettingsvermogen. Een voorbeeld is de Permanente Vertegenwoordiging (PV) in Brussel en SHAPE in Mons, waar Nederland geen voortzettingscapaciteit heeft op het moment dat de NAVO in een gewapend conflict zou geraken. Volgens mij lag de oplossing in een schaalbare pool van reserveofficieren, die ook in het Defensie Operatie Centrum, of bij de PV of een in crisisactieteam zouden kunnen meedraaien. In 2015 hadden we tien ervaren reserveofficieren die hun dienstplicht nog hadden vervuld op het oog.  Pas afgelopen maand, na ruim acht jaar soebatten over wie waar geplaatst wordt en wie gaat betalen, is nu eindelijk de knoop doorgehakt bij de inrichting van het nieuwe Netherlands Joint Forces Command en zal het in 2017 (!) aangeboden organisatiemodel (voorzien van taak- en functiebeschrijvingen, opgesteld en afgestemd met de stakeholders (DOPS, PV en SHAPE)) ingevuld worden.'

Defensie zal toch backfill moeten hebben voor alle reguliere opschaling waarover momenteel nagedacht wordt?

‘Inderdaad, maar dan zal Defensie als werkgever aantrekkelijker moeten zijn. Ik onderschrijf de ambities om de krijgsmacht uit te breiden en het plan om bijvoorbeeld voor de landmacht zogeheten  ‘vierkante brigades’ te maken van vier bataljons met gevechtsondersteuning. Als die tot ernstinzet komen zullen er slachtoffers vallen voor wie gekwalificeerde opvolging moet zijn. Willen we over vijf jaar een oorlogsorganisatie hebben, dan moet, gekeken naar alle OPCO’s, het aantal reservisten omhoog tot minimaal 50.000. Dat zijn niet zomaar burgers in een militair pak, maar mensen die de basis van de krijgsmacht begrijpen en het idioom beheersen. Uiteraard zullen ze altijd nog dingen moeten leren. Het Dienjaar Defensie en Defensity College zijn prima initiatieven, maar zetten qua aantallen geen zoden aan de dijk. En zij die de stap nemen krijgen te horen dat ze 8-18 maanden moeten wachten voordat ze de militaire opleiding in kunnen. Dat is zeker niet de collega’s aan te rekenen die deze activiteit managen, maar dit betreft de gehele organisatie van het kunnen kleden, opleiden en plaatsen van deze reservisten.’

Veel reservisten zijn eigenlijk semiprofs, of de facto beroeps?

‘Voor een deel is dat zeker zo. En met de personeelsmodellen die Defensie nu hanteert zal zij het niet redden. Bij BReS hebben we geprobeerd met convenanten met het Rijk, provincies en waterschappen het personeel de mogelijkheid te bieden ook voor Defensie te werken. In het kader van reciprociteit zouden defensiemedewerkers dan elders gedetacheerd kunnen worden. De convenanten zijn er gekomen, maar daar is vervolgens inhoudelijk nooit meer iets mee gedaan. En juist nu in deze tijd kun je vaststellen, met alle personele uitdagingen die niet alleen Defensie parten spelen, maar ook gezondheidszorg, politie, brandweer en ga zo maar door, dat dit een model had kunnen zijn om in ieder geval de grootste nood te lenigen, wanneer je daar tijdig mee  gestart zou zijn om ervaring op te doen. Defensie hanteert echter de achterhaalde definitie van samenwerken ‘als jij doet wat ik zeg, zijn we aan het samenwerken’, dat wil zeggen: het moet op de defensiemanier en onder defensievoorwaarden gebeuren. Dat is ouderwets denken en niet meer houdbaar in onze moderne samenleving. Ook de krijgsmacht zal bereid moeten zijn en in staat gesteld moeten worden zich aan te passen aan mensen en organisaties met wie zij wil samenwerken. Bij Defensie heerst nog te veel de opvatting dat er bijvoorbeeld in voorkomend geval een noodverordening van kracht wordt en er simpelweg directief gevorderd kan worden en dat er nu geen effort in hoeft te worden gestoken.’

Communiceren Defensie en maatschappij wel met elkaar?

‘Het gaat allemaal heel voorzichtig. Zo schrok Defensie van de maatschappelijke ophef die ontstond toen zij van een actuele ‘militaire dreiging’ sprak en waterde dat af naar ‘geopolitieke dreiging’, zodat niet gedacht kan worden dat de bal alleen bij de krijgsmacht ligt. Tevens verkondigt Defensie dat zij niemand wil verplichten dienst te nemen. Maar reservisten hebben een intrinsieke motivatie, die komen heus wel opdagen als de nood aan de man is. De krijgsmacht kan nog veel winnen bij de directe dialoog met bedrijven en de reservistendoelgroep. Elk OPCO heeft zijn eigen personeelsbeleid en uitvoeringsregelingen ten aanzien van reservisten. Richt het zo in dat een reservist die vandaag aanbelt over drie maanden weet of hij aangenomen wordt. En waarom moet iemand die meer dan twaalf maanden de dienst uit is helemaal opnieuw beginnen in sommige disciplines? Dat is niet meer van deze tijd. Hetzelfde geldt voor het toekennen van het duurzaamheidsbudget aan reservisten: waarom hierbij de hoogte van dit budget wel naar rato van het aantal gewerkte uren bepalen en bij de beroepscollega’s en burgers – ook voor hen die parttime werken (meer dan 24 uur) – niet? Ook niet als collega’s uit deze laatste categorie pas net een paar maanden in dienst zijn? Het zal overigens geen verbazing wekken dat omtrent het berekenen van deze uren bij deze en gene dan ook weer verschil van inzicht ontstaat met als gevolg weer een ‘berg’ aan bezwaarschriften. Vroeger heette dat, enigszins parafraserend:   ‘bewust ongeschikt maken voor de dienst’. Defensie moet laten blijken de moed te hebben om een stap naar voren te doen, alles in het werk stellen om een einde te maken aan het wij-zij denken van beroeps tegen reservisten en reservisten niet wegzetten als de grote graaiers. Behandel reservisten gelijkwaardig als beroepscollega’s en geef ze waar ze recht op hebben, zoals bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk. Een Nederlandse reservist heeft toch ook ten minste in deeltijd het militaire werk gedaan en hierover dezelfde pensioenpremie afgedragen als zijn beroepscollega? Waarom krijgt een reservist dan geen Uitkering Gewezen Militairen?’

Wat betekent de discussie over de dienstplicht in het reservistendossier?

‘Het zal nu wel duidelijk zijn dat de huidige organisatie dit in elk geval nooit aankan. Zelf werd ik als dienstplichtige ondergedompeld in de cultuur en het systeem van de Limburgse Jagers. We kregen bepaalde normen en waarden mee en ontwikkelden loyaliteit jegens de organisatie. Mensen die nu binnenkomen kennen dat gevoel niet meer. Dat is ongetwijfeld ook een generatiegerelateerd aspect. In dit verband gaat het dan vaak om de kreet ‘cafetariamodel’: welk voordeel kan ik uit deze betrekking halen om mezelf te verbeteren (competenties of wellicht status) en als je daar klaar mee bent ga je weer verder, dat wil zeggen: verlaat je de organisatie. Die voorbeelden zijn er al. Er komen sowieso nog steeds te weinig kandidaten binnen. De veelgehoorde term ‘flexibele schil’ suggereert dat opschaalbare personeelscapaciteit alleen aan de buitenkant van de organisatie zit, maar het zit juist door heel Defensie heen. Overal zijn schaalbare competenties nodig. Neem dus een rudimentair model en ga bouwen op reservisten. Hanteer een duidelijk narratief en mensen weten wat ze moeten doen. Durf tegelijkertijd mensen die niet functioneren van hun post te halen. Ik heb in velerlei overleggen en bij veel gelegenheden gesteld: Defensie heeft door de mogelijkheid van inzet van reservisten binnen het Algemeen Militair Ambtenarenreglement een heel bijzondere mogelijkheid om talent en competenties de organisatie binnen te halen. Omarm dat gegeven, erken en waardeer deze capaciteit dienovereenkomstig en je zult zien welke verrijking tot stand komt.’  

Hebben we conceptueel nog helder wat een reservist is? Zijn het allemaal specialisten, semi-militairen?

‘Uiteraard zullen we ook de ouderwetse ‘gevechtsreservist’ nodig hebben als we gevechtskracht willen leveren. De kracht zit hem ook in de combinatie. Dat is mijns inziens het unieke aan het hebben van reservisten. Nu komen er zowel jonge reservisten binnen via Defensity College of het Dienjaar. Daarnaast treden ook 40’ers en 50’ers toe om hun diensten aan te bieden. In grote lijnen zie je door de jaren heen het volgende patroon: je wordt reservist en ‘gaat je ding doen’. Je doet ervaring op, je leert de organisatie kennen, vice-versa, je wordt bekwaam in het militaire denken en handelen. Vervolgens word je voor steeds meer werkzaamheden en activiteiten benaderd en ga je steeds meer tijd aan Defensie besteden, en wordt het ook een groter deel van je dagelijkse/wekelijkse tijdsbesteding. Wat aldus ontstaat is het bekende systeem van ‘gaten dichtlopen’, want overal in de organisatie zijn grote tekorten aan zowel competenties als aan capaciteiten. Het personeelslogistieke systeem en de arbeidsvoorwaardelijke omstandigheden dateren echter in de basis nog steeds van 40 jaar geleden en die waren en zijn niet ingericht om deze manier van werken effectief en efficiënt te faciliteren. Ik noem alleen maar het feit dat de appellijst van de reservist nog steeds met de hand (!) verwerkt en gemuteerd wordt. Met alle fouten van dien. Daarbij is er zowel ‘in de lijn’ als op de HR-afdelingen binnen de defensieonderdelen weinig of geen kennis omtrent ‘de reservist’aanwezig. Binnen DCHR bijvoorbeeld is minder dan letterlijk een handvol medewerkers bekend met de ‘ins and outs’ waar het de reservist betreft. Al deze aspecten leiden ertoe dat met de huidige aantallen reservisten de uitdagingen al enorm zijn. Het behoeft geen betoog om te bedenken wat de gevolgen zijn als Defensie met deze systemen en kennis het reservistenvolume met een factor 10 laat groeien.'  

Veel militairen missen de organisatie als zij met leeftijdsontslag zijn gegaan

'Het werk als zodanig en het werken met de collega’s is en blijft iets bijzonders. Menigeen zal het met mij eens zijn dat het reservist zijn geen werk is maar een soort van roeping. Je kunt dit werk ook in geen enkele andere organisatie vinden en doen. Dat ga ik zeker missen. Wat ik zeker niet ga missen is de wijze waarop de defensieorganisatie gemanaged wordt. Dat gaat op enig moment zo ‘in de pijp branden’ dat je alleen nog voor de mogelijkheid om te werken met je directe collega’s doorgaat, maar niet voor de organisatie. De uitdagingen die op Defensie afkomen zijn groot. Naar mijn overtuiging is de beschikbaarheid en de bereidheid van mensen om als reservist actief te worden en te blijven van groot belang om deze uitdagingen aan te kunnen. Om dat mogelijk te maken zijn er echter wel stevige veranderingen nodig die de voorwaarden scheppen. Daar komt geen ‘rocket science’ aan te pas, maar het is, in goed Nederlands, een zaak van ‘common sense and ownership’.'

 

[1] Zie ook: Leoni Hahné, ‘Beschikbaarheid van reservisten in een Artikel 5-scenario’, Militaire Spectator 194 (2025) (5) 272-279.

[2] BReS: Bureau Reservisten en Samenleving, later is de naam gewijzigd in Afdeling Reservisten en Samenleving (AReS).

Over de auteur(s)

Dr. Frans van Nijnatten

Frans van Nijnatten is eindredacteur van de Militaire Spectator.

Prof. dr. A. ten Cate

Arthur ten Cate is hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en Programma Manager bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.