Sinds 1994 worstelt generaal Roméo Dallaire met de gewetensvraag of hij destijds nee had moeten zeggen tegen leidinggeven aan de VN-vredesmissie in Rwanda. Ruim 70.000 blauwhelmen dienden destijds in negentien verschillende VN-vredesmissies. Ieder van die missies was zwaar onderbemand en ondergefinancierd.
Enige jaren na Rwanda vertelde Dallaire me dat de VN-afdeling vredesmissies hem duidelijk maakte dat ook zijn operatie ‘small, short, and cheap’ moest zijn. Niet kijken naar wat hij nodig achtte voor het slagen ervan, maar naar het bedrag dat de VN-lidstaten ervoor overhadden. Hij schreef zijn missieplan op een geleende laptop en met een toeristenkaart van Rwanda aan de muur. Ik vroeg Dallaire of hij dus niet had moeten zien aankomen dat hij machteloos zou zijn als de burgeroorlog tussen Hutu’s en Tutsi’s weer zou oplaaien. Hij knikte: ‘Ik zat al met een gigantisch ethisch dilemma in mijn maag voordat de missie zelfs maar begonnen was. Wilde ik die missie zo graag dat ik onaanvaardbare risico’s heb genomen?’
Dat jaar vielen er 800.000 doden in Rwanda. In het Boekenweekessay 2021, De genocidefax, kijkt Roxane van Iperen naar de ‘welhaast bovenmenselijke moed die nodig is om je in eigen kring uit te spreken tegen onrecht’.[1] Ze neemt Dallaire als voorbeeld van ‘een individu dat beslissingen durfde te nemen op basis van zijn eigen geweten’.
Dallaire bleef tegen een muur van internationale politieke onwil doodlopen. De VN-lidstaten zeiden nee tegen zijn smeekbedes om meer geld en troepen voor Rwanda. Drie maanden vóór de genocide lag Dallaires staf in Kigali op hun buik op de vloer rapporten te schrijven omdat ze geen bureaus hadden. Dallaire kreeg geen helikopters, geen technische ondersteuning, geen medische voorraad en zijn manschappen hadden chronisch gebrek aan drinkwater en rantsoenen. Op de ochtend van 6 april 1994, de dag dat de genocide begon, hadden ze nog net genoeg munitie om twee tot drie minuten te kunnen vechten. Rond het middaguur rolde er van het VN-hoofdkwartier een fax binnen met orders om te zoeken naar verdere bezuinigingsmogelijkheden. ‘Het was een bevestiging van wat de extremisten al wisten: de internationale gemeenschap gaf geen zier om wat er in Rwanda stond te gebeuren’, zei Dallaire.
Ze hádden de genocide kunnen voorkomen. De westerse machten bleken goed in staat razendsnel troepen naar Rwanda te sturen, maar alleen om de eigen landgenoten uit het bloedbad te evacueren. In feite zijn niet militieleiders de duivel, maar westerse politieke leiders die weigeren in te grijpen. Dat inzicht dreef Dallaire uiteindelijk tot een aantal zelfmoordpogingen: ‘Het Rwandese volk, mijn mannen en ik zijn door de grootmachten geofferd aan hun eigenbelang’.
Het offer aan het eigenbelang zien we voortdurend. In 1938 weigerden álle westerse democratieën Duits-Joodse vluchtelingen toe te laten. Hitler wist dat ze hem geen strobreed in de weg zouden leggen bij zijn Endlösung van het ‘Jodenvraagstuk’. We zien het nu in Syrië, waar Europese ambassades hun deuren langzamerhand weer openen. President Assad weet dat de 600.000 doden en zes miljoen vluchtelingen hem vergeven zijn, omdat landen de diplomatieke banden met Syrië belangrijker vinden. ‘De vijand kent ons veel beter dan wij onszelf’, zei Dallaire destijds.
[1] Roxane van Iperen, De genocidefax. Wat doe jij als het erop aankomt? (Amsterdam, Stichting CPNB, 2021).