De tweede helft van de 19e eeuw was voor Europa een roerige tijd. Er woedden talloze oorlogen, zoals de Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlogen, de Duits-Deense Oorlog en die tussen Pruisen en Oostenrijk. Ondertussen was het nationalisme sterk in opkomst en werden er machtige natiestaten gevormd, zoals Duitsland en Italië.

Tussen al dat geweld voerde Nederland een strikt neutrale en defensieve buitenlandpolitiek en had het geen behoefte om betrokken te raken bij een van de vele conflicten. Nederland had daardoor ook geen behoefte aan een groot staand leger, wat resulteerde in een klein beroepsleger van zo’n 7.000 man en een militie van ongeveer 20.000 dienstplichtigen, naast een groot aantal lokale schutterijen die in geval van oorlog het leger versterkten. Modernisering vond nauwelijks plaats en de uitrusting en training bleven achter bij die in landen als Duitsland en Frankrijk. De verdediging van Nederland rustte nog steeds grotendeels op de fortificaties van de Hollandse Waterlinie.

De omstandigheden in het leger waren niet florissant. Het leven op de kazernes was sober en liet veel te wensen over, de uitrusting was sterk verouderd met oude wapens en oncomfortabele uniformen en de salarissen waren ronduit slecht. Dienstplichtigen kregen meestal geen of nauwelijks soldij – daar draaiden hun families voor op – en voor beroepsmilitairen was het salaris vaak te laag om zelfstandig een gezin te kunnen onderhouden. Dit ging ten koste van het moreel en leidde tot verval.

In 1865 maakte een groep officieren zich zorgen over deze situatie en het gebrek aan aandacht daarvoor onder de Nederlandse bevolking. Ze misten een publiek debat over de staat van de krijgsmacht en nationale defensieaangelegenheden. Om dat op gang te brengen richtten zij De Vereeniging ter Beoefening der Krijgswetenschap op. De belangrijkste activiteit bestond uit het organiseren van debatavonden waarvan gedetailleerd verslag werd gedaan. Kennelijk een schot in de roos, want een jaar later telde de vereniging al meer dan 600 leden.

We zijn inmiddels 160 jaar verder. 160 jaar waarin de wereld onherkenbaar is veranderd. Waarin radio en tv, auto en vliegtuig, radar, kernwapens, ruimtevaart, computers en mobiele telefoons zijn uitgevonden. Waarin staten zijn gevormd en weer uiteen zijn gevallen, waarin twee wereldoorlogen zijn uitgevochten, de NAVO is opgericht, de Berlijnse Muur en Srebrenica vielen, 9/11 terrorisme als wereldwijde dreiging op de kaart zette, COVID ons leven op zijn kop zette, Rusland Oekraïne binnenviel en Gaza het centrum van het universum werd. Maar ook 160 jaar waarin de mens – en zijn onfeilbare vermogen om niet van zijn fouten te leren – niet wezenlijk is veranderd.

Na 160 jaar is de noodzaak voor debat over oorlog en vrede, over strategie en tactiek, over militair optreden en de invloed daarop van nieuwe technologieën, nog steeds onverminderd groot. En dus is er na 160 jaar ook nog steeds volop bestaansrecht voor de – inmiddels – Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap, als aanjager van dat debat.

Onze activiteiten hebben zich inmiddels fors uitgebreid. Naast debatavonden organiseren we lezingen, boekpresentaties, podcasts, roadshows en nog veel meer. Dat doen we live, hybride en online. Bovendien werken we daarbij vaak samen met andere organisaties, zoals de Nederlandse Defensie Academie, de Universiteit Leiden, HCSS, het NIMH en de Atlantische Commissie. Dat we er daarbij steeds beter in slagen om onze doelstelling te bereiken blijkt onder meer uit het groeiende aantal leden, dat vorig jaar met 25% is toegenomen. Een duidelijk bewijs van de meerwaarde van de KVBK in een instabiele wereld.

Onze meest succesvolle samenwerking is echter zonder enige twijfel die met de Militaire Spectator, waarvan de KVBK sinds 1972 de uitgever is. De Militaire Spectator verscheen voor het eerst in 1832 en is het oudste nog steeds verschijnende tijdschrift in Nederland. Hoe passend dan ook om de 160e verjaardag van de KVBK te vieren met deze speciale jubileumeditie van de Militaire Spectator. Deze jubileumeditie is grotendeels gewijd aan een vierluik van Frans Osinga en Adelbert Bronkhorst, waarin zij ingaan op de vraag of de oorlog in Oekraïne een exponent is van een zich voltrekkende Revolution in Military Affairs en zo ja, welke lessen we daar uit kunnen trekken. Een uiterst relevant debat, gezien de snelheid waarmee nieuwe technologieën elkaar op lijken te volgen en de omvangrijke investeringsbeslissingen die westerse krijgsmachten de komende jaren moeten nemen. Daarbij is het van belang om te weten of nieuwe technologieën alleen een hype zijn of dat ze bestaande capaciteiten irrelevant gaan maken.

In dat kader sluit ik graag af met een citaat uit het verslag van de eerste naoorlogse vergadering van de VBK, gehouden op 2 oktober 1946 in Den Haag, waarbij majoor dr. H. Bruining en kapitein ter zee G.W. Salm een lezing gaven over de betekenis van het atoomwapen. KTZ Salm deelde daarbij het volgende: ‘Ditmaal zijn het de vuurpijl en de plutoniumbom, die het einde van alle groote schepen beteekenen, en-op mijn reis door Amerika hebben jonge enthousiaste Amerikaansche vrienden mij uit zitten leggen hoe de guided missiles met atoomenergie en snelheden van duizenden meters per seconde in een toekomstigen oorlog ieder schip en ieder vliegtuig weg zullen blazen, zoodat men alles wat vaart en vliegt, gerust op de oud roesthoop kan gooien. Door ervaring wijs, zal ik mij niet aan voorspellingen wagen, maar alleen opmerken, dat de geschiedenis leert, dat tot nu toe met de komst van een nieuw wapen het totaal aantal wapens zich alleen maar uitbreidt. De komst van een nieuw wapen had nooit als gevolg, dat een ander wapen volkomen verviel’.

Ik wens u veel leesplezier en hoop u binnenkort op een van onze bijeenkomsten te treffen.

Met krijgswetenschappelijke groet,

Robert Adang

Over de auteur(s)