Paul Moeyes is een gekend expert op het gebied van de Belle Époque en de Eerste Wereldoorlog (circa 1870-1918), en dan met name van de positie die Nederland in die jaren innam. Hij vestigde zijn naam met studies als Buitenschot en De Zwaardjaren, en van zijn hand verscheen recent Strijdtonelen – De Eerste Wereldoorlog in de Nederlandse pers en literatuur. Het boek wil, zo zegt Moeyes, een beschrijving en analyse geven van de Nederlandse journalistiek en oorlogsliteratuur die werd geproduceerd tijdens de Eerste Wereldoorlog zélf (blz. 8).

Het begin

Nederland had tot 1914 geen grote traditie wat betreft oorlogsverslaggeving. Sinds de Belgische opstand van 1830 was Nederland zelf niet meer in oorlog geweest (koloniale optredens leefden nauwelijks bij de bevolking) en het was simpelweg te duur om journalisten naar buitenlandse fronten te sturen. De kranten schreven bijvoorbeeld over de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 op basis van buitenlandse berichtgeving en militaire analyses. Dat veranderde toen in augustus 1914 de Duitse inval in België zich pal onder Nederland voltrok. Toen stuurden alle Nederlandse kranten verslaggevers naar de grens om als ooggetuigen over de oorlog te berichten. Het nieuws verschoof daarmee van bezonken en afstandelijk naar meer actueel, sensationeel en betrokken. De journalisten noteerden vooral wat Duitse soldaten en Belgische vluchtelingen hun vertelden. Dit kwam de betrouwbaarheid van het nieuws niet ten goede. Sterker nog, onbedoeld werd de Nederlandse pers partij in de propagandaoorlog tussen de Geallieerden en de Centralen. Uitzondering daarop was Bert Mokveld, een van de eerste journalisten die daadwerkelijk zelf het oorlogsgebied introkken en in het katholieke dagblad De Tijd berichtte over wat hij had gezien. Overigens ging het daarbij vooral om de gevolgen van de strijd en niet over de gevechten zelf.

Literatuur

Al heel snel na het uitbreken van de oorlog, namelijk in oktober 1914, verscheen de eerste Nederlandstalige WOI-roman getiteld De franc-tireur van Warsage van journalist/cabaretier Jean-Louis Pisuisse. De auteur beschrijft daarin, ‘op ware feiten berustend’ (blz. 73), het optreden van een Vlaamse boer die de wapens opneemt tegen de Duitsers. Het bestaan van zulke franc-tireurs is echter tot op de dag van vandaag omstreden, wat de kwalificatie ‘op ware feiten berustend’ op zijn minst opmerkelijk maakt. Het lijkt er sterk op dat Pisuisse zich zonder al te veel fact-checking vooral liet inspireren door Belgische propaganda.

Opmerkelijk is ook hoe Nederlandse uitgevers en auteurs tijdens de oorlog pro-Vlaamse publicaties uitbrachten en daarbij vanuit Duitsland financieel ondersteund werden. Zij hoopten met deze publicaties een bijdrage te leveren aan de Groot-Nederlandse gedachte van een verenigd Nederland en Vlaanderen maar droegen, zonder dat te beseffen, actief bij aan een Groot-Duitse strategie. Daarin zou, zo was het Duitse plan, uiteindelijk ook Nederland zijn soevereiniteit kwijtraken (blz. 109-111). De verkeerde voorstelling van zaken uit de eerste oorlogsweken werd eindeloos herhaald in de Nederlandse romans die tijdens de daarop volgende jaren verschenen. De Nederlandse romanciers kwamen daarbij niet of nauwelijks tot een kritisch geluid. De oorlogsliteratuur bood vooral oppervlakkige ontspanning en geen verdieping, waarbij voorbij werd gegaan aan voor Nederland belangrijke thema’s als de Belgische vluchtelingen en de economische malaise. De oorlog en de vrees voor annexatie door Duitsland ‘(…) hadden het waakvlammetje van de nationale vaderlandsliefde in het neutrale Nederland inderdaad fel doen oplaaien’, zo stelt Moeyes (blz. 174). Dit nationale zelfbeeld werd vervolgens in de (jeugd)literatuur opgepoetst door veel en vaak te herinneren aan roemruchte daden van Nederlandse politici en vlootvoogden tijdens vooral de Tachtigjarige Oorlog en de Gouden Eeuw. Ook verwijzingen naar de strijd tussen de Zuid-Afrikaanse Boeren en de Engelsen ontbreken niet. Deze insteek veranderde tijdens de oorlog in feite niet.

Dat resulteert in deze studie vervolgens in (te) lange besprekingen van middelmatige boeken die je, in de woorden van Moeyes zelf, kunt typeren als ‘(…) ondermaats, zowel in kwaliteit als in kwantiteit’ (blz. 491). En iets verder: ‘De Nederlandse oorlogsliteratuur spreekt, ook in haar nietszeggendheid’. Vervolgens rijst dan wel de vraag waarom Moeyes zoveel aandacht schenkt aan wat hijzelf ervaart als inferieure literatuur die je maar het best snel kunt vergeten. Wat Nederland dan ook heeft gedaan, want van alle besproken titels uit die jaren is er uiteindelijk nauwelijks een die beklijft. Moeyes verklaart dat mijns inziens terecht vanuit het gegeven ‘(…) dat er een relatie bestaat tussen de intensiteit van de oorlogservaring, de mate waarop die inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer en de literaire respons die eruit voortvloeide. Waar de Tweede Wereldoorlog onuitwisbare sporen achterliet in de Nederlandse cultuur en geschiedenis, zo is de Eerste Wereldoorlog schijnbaar uit het nationale collectieve geheugen gewist’ (blz. 482).

Latere journalistiek

Ook tijdens het vervolg van de oorlog zag de Nederlandse pers, met uitgezonderd af en toe de pro-geallieerde Telegraaf (blz. 492), het als zijn taak zo objectief en neutraal mogelijk te berichten over het verloop van de strijd. Dat lukte echter nauwelijks omdat de kranten ook toen niet of nauwelijks eigen journalisten aan het front hadden, en voor hun berichtgeving vooral afhankelijk waren van (strak gecontroleerde) buitenlandse persbureaus. Ietwat complimenteus-cynisch ontlokte dat een in Nederland werkzame Amerikaanse journalist de opmerking: ‘I like to take my information from your press, because it is publishing the lies from both sides’ (blz. 246).

Pas in de loop van 1917 treedt er toch een lichte verandering op. De door Duitsland gevoerde onbeperkte duikbootoorlog leidde ook tot de vernietiging van Nederlandse schepen, en daaruit voortvloeiend slachtoffers. Dat maakte het, althans voor een deel van de Nederlandse pers, onmogelijk neutraal te blijven berichten zonder zijn geloofwaardigheid te verliezen (blz. 494). Dit loslaten van de door de neutraliteit opgelegde zelfcensuur had uiteindelijk toch een positief effect op de kwaliteit van de binnen- en buitenlandse berichtgeving in de Nederlandse kranten, zo constateert de onderzoeker (blz. 496).

Ten slotte

Ook met Strijdtonelen maakt Paul Moeyes zijn inhoudelijk-deskundige reputatie ruimschoots waar. Daarbij passen echter juist wat betreft dit boek wel een paar kanttekeningen. De eerste is dat Strijdtonelen door zijn beperktere thematische insteek voor een kleinere doelgroep interessant is dan het veel breder opgezette Buiten schot. Het hiervoor genoemde encyclopedische, om niet te zeggen uitputtende karakter van Strijdtonelen doet daarnaast een serieus beroep op het uithoudingsvermogen van de lezer. Niet iedereen zal dan ook als vanzelfsprekend de laatste alinea’s halen. Wie dat wel lukt, heeft daarentegen een gedegen, overdadig inzicht in het matige functioneren van zowel de Nederlandse pers als de literaire wereld in de jaren 1914-1918.

Jan Schoeman

Strijdtonelen

De Eerste Wereldoorlog in de Nederlandse pers en literatuur 1914-1918

Door Paul Moeyes

Amsterdam/Antwerpen (Uitgeverij De Arbeiderspers) 2024

576 blz. - ISBN 9789029550383

 

 

 

Over de auteur(s)

Drs. J.R. Schoeman

Jan Schoeman was vanaf de oprichting van Stichting het Veteraneninstituut begin 2000 tot eind 2012 Hoofd Afdeling Communicatie/Maatschappelijke Erkenning en tevens woordvoerder namens het Stichtingsbestuur. Sinds 2013 is hij zelfstandig onderzoeker en publicist.