In de langstdurende oorlog van de Verenigde Staten wordt op 29 februari 2020 een eerste akkoord gesloten tussen de VS en de Taliban in Afghanistan. ‘We gaan onze langstlopende oorlog beëindigen en onze troepen terug naar huis brengen’, reageert toenmalig president Donald Trump op deze mogelijke eerste stap naar vrede.[1] Het Emiraat van de Taliban werd 20 jaar geleden door een coalitie bestaande uit onder andere de Amerikaanse strijdkrachten en de Noordelijke Alliantie ten val gebracht, maar bleek hardnekkiger dan gedacht. In 2003 zijn er al tekenen die duiden op een terugkeer van de Taliban als insurgency tegen de nieuwe Afghaanse overheid en de internationale coalitie. Hoewel de opleving van de Taliban in die tijd nog niet serieus wordt genomen, ontwikkelt zich een strijd in Afghanistan met vele westerse en Afghaanse militairen, die het met een enorme superioriteit aan technologie en vuurkracht – voornamelijk via het luchtwapen – opnemen tegen een beweging met militaire technologieën uit de jaren 50 van de vorige eeuw, maar met een ongekende veerkracht en standvastigheid.

Hoewel de Taliban zelf claimen dat zij de oorlog niet verloren hebben doordat ze de islam dienen, draagt Antonio Giustozzi in zijn boek The Taliban at War 2001-2018 andere verklaringen aan. Hij wil antwoord geven op de vraag hoe de Taliban als organisatie gedurende de oorlogsjaren stand heeft kunnen houden – en zelfs uit kon breiden – door naar de militaire en politieke geschiedenis van de beweging te kijken en haar ontwikkeling op organisatorisch en tactisch niveau.

Polycentrisch karakter

Het werk van Giustozzi is de eerste volledige studie naar het polycentrische karakter van de Taliban. Een groot gedeelte van het boek gaat over de naast elkaar werkende en rivaliserende commandolijnen van bijvoorbeeld de Quetta Shura en Peshawar Shura; de onderlinge rivaliteit tussen verschillende leiders; en hoe de Taliban zich vanaf 2001 van ‘spontaneity to organization’ (blz. 238) hebben ontwikkeld. Giustozzi besteedde twintig jaar aan uitgebreid veldonderzoek, waarbij twee onderzoeksteams honderden interviews met (voormalige) Talibanleden afnamen. De geïnterviewde Taliban zijn geselecteerd op basis van de verschillende onderdelen van de beweging, de geografische gebieden waar ze actief zijn geweest, etniciteit, stammen en rangen.

Een van de belangrijkste uitkomsten van het boek is dat de omvang en het effect van de buitenlandse steun aan de Taliban is onderschat. Naast Pakistan zouden ook Iran, de Arabische Golfstaten en China jarenlang financiële, logistieke en adviserende steun hebben gegeven voor de gewapende activiteiten van de Taliban en hen tevens van nieuwe wapens en wapensystemen voorzien hebben. Tussen 2006 en 2009 speelden bijvoorbeeld Pakistaanse adviseurs een belangrijke rol in het verbeteren van de tactische capaciteiten van de Taliban, in de jaren daarna verschoof deze taak naar Iraanse adviseurs. Onder invloed van de Iraanse Revolutionaire Garde richtten de Taliban zich steeds meer op asymmetrische oorlogvoering. Mede door de tussenkomst van buitenlandse adviseurs ontwikkelde de tactiek van Taliban zich van een inzet door slechtgetrainde, lokale strijders naar die van een professionele, georganiseerde guerrillabeweging. Pakistaanse en Arabische adviseurs ondersteunden ook bij het gebruik van zelfmoordterroristen. Het waren tevens Pakistaanse ingenieurs die de explosieven hiervan voorbereidden.

Tactische ontwikkeling

Het gebruik van mijnen en improvised explosive devices (IED’s) is volgens Giustozzi de belangrijkste geïntroduceerde tactiek van de Taliban. De innovatie zit volgens de auteur niet zozeer in het gebruik van IED’s, maar in de ontwikkeling van een organisatie die uiteindelijk in staat is om de verschillende IED-componenten aan te schaffen, te monteren en vanaf 2006 op grote schaal in te zetten. Ook hierbij kregen zij raad van hun buitenlandse adviseurs:  ‘Indeed, several Taliban sources admitted that the main source of tactical innovation were the Pakistani and Iranian foreign advisers, whose influence was felt mainly in the west, but also as far away as Nangarhar due to the training they provided to eastern Taliban’ (blz. 142). In Pakistan bevond zich een IED-ontwikkelingscentrum, waar nieuwe technieken ontwikkeld en getest werden. Hier droegen naast de Pakistanen en Iraniërs ook Iraakse en Centraal-Aziatische adviseurs aan bij, zoals een Talibancommandant uit de provincie Helmand aangeeft in een interview: ‘…our Punjabi trainers work very hard and always find a solution when the enemies use new tactics against us (…). That’s why they have told us to stop the face to face fighting and use more IEDs, ambushes and suicide attacks’ (blz. 157).

De vele interviews belichten verschillende kanten van en meningen over deze tactische ontwikkelingen. Zo waren niet alle Talibancommandanten content met de ontwikkeling van het ondergrondse guerrillaoptreden en het gebruik van IED’s: ‘Old-fashioned Taliban commanders sometimes argued that the Taliban should ‘fight as a man’, and be ready for martyrdom if necessary’ (blz. 139). Een ander bezwaar van sommige commandanten was dat IED’s niet altijd onderscheid konden maken tussen internationale coalitietroepen en Afghaanse veiligheidstroepen enerzijds, en de lokale bevolking anderzijds.

Het onderzoek van Giustozzi wordt ondersteund door figuren, kaarten en tabellen over onder meer inkomsten van buitenlandse sponsoren, aanvallen door strijders binnen een bepaalde regio en periode, de verdeling van de aanwezigheid van Talibantroepen in Afghanistan en informatie over de geïnterviewde personen. Hoewel het boek een uitgebreid beeld schetst van de Taliban in de periode 2001-2018, verdient enige voorkennis van de geschiedenis van Afghanistan wel aanbeveling. Op meerdere momenten grijpt de auteur terug naar de geschiedenis van het conflict met bijvoorbeeld verwijzingen naar Talibangroeperingen in de Sovjet-Afghaanse Oorlog (1979-1989) en concepten als de ‘ondergrondse jihad’. Giustozzi is erin geslaagd een unieke inkijk te geven in een organisatie die zich ontwikkeld heeft van ‘conservatieve rebellen’ naar ‘professionele insurgents’ (blz. 240). Met de historische vredesbesprekingen tussen de Taliban en de Afghaanse regering die in september 2020[2] begonnen zijn is het de vraag of hij nog eens twintig jaar aan tactische ontwikkelingen aan Talibanzijde kan vatten in een boek. Het zijn interessante tijden voor de toekomst van Afghanistan, die Giustozzi beter inzichtelijk maakt.

Lysanne Leeuwenburg-de Jong MA, 1 Civiel-Militair Interactie Commando

The Taliban at War 2001-2018

Door Antonio Giustozzi

Londen (Hurst and Company) 2019

380 blz. – ISBN 9781787381322

 

[1] Zie: ‘Akkoord met Taliban: einde aan langste oorlog van VS, maar ook zorgen’, NOS, 29 februari 2020.

[2] Zie: ‘Historische vredesbesprekingen tussen Taliban en Afghaanse regering van start’, nu.nl, 12 september 2020.

Over de auteur(s)

L.J. Leeuwenburg-de Jong MA

Kapitein (r) Lysanne Leeuwenburg-de Jong is stafofficier Militaire Geschiedenis bij het NIMH en RSD bij 1CMI Co.