Hoe kan het dat een dichtbevolkte strook land tot puin wordt geschoten en tienduizenden mensen sterven, terwijl de wereld toekijkt? Het antwoord ligt in de vraag besloten: de wereld kijkt niet echt toe. De Gazastrook is omheind en sinds 2007 afgegrendeld. Wie erin of eruit wil, moet langs een zwaarbewaakte grenspost zien te komen. Journalisten worden niet toegelaten. Palestijnse journalisten binnen Gaza worden door het Israëlische leger gevangengenomen of vermoord. De Gaza-oorlog was het afgelopen jaar het dodelijkste conflict voor journalisten sinds de Committee to Protect Journalists begon met het registreren van de moord, mishandeling en opsluiting van journalisten. 134 journalisten kwamen er dit jaar al om, 71 belandden in de gevangenis. [1]
Bronnen met nieuws uit Gaza zijn dus schaars en in de Israëlische media klinken ze al helemaal niet door. Alleen in de links-liberale krant Haaretz lees je nog over het Palestijnse lijden. Andere media verlaten zich geheel op de bronnen van de Israëlische regering en krijgsmacht. Hier zijn mechanismes te herkennen die in werking treden wanneer oorlog uitbreekt: de rijen worden gesloten – het rallying ‘round the flag, al bezongen in een lied uit de Amerikaanse Burgeroorlog – en men doet er het zwijgen toe. ‘Patriotic silence’ noemde de Manchester Guardian dat tijdens de Boerenoorlog, toen de andere Engelse kranten zich onthielden van kritiek op de eigen regering en over het Boerenleed zwegen.[2] Mensen onderschatten vaak hoe moeilijk het is voor journalisten om met nieuws te komen dat het publiek onwelgevallig is. Bestaat er een – bijvoorbeeld door oorlog afgedwongen – maatschappelijke consensus dan is het, ook in een democratie, heel lastig om een afwijkend geluid te laten horen.
Vijftien jaar geleden lukte het een moedige Israëlische journalist wel om de vaderlandse stilte over het Palestijnse lijden in Gaza te doorbreken. Deze journalist was Shlomi Eldar. Hij was bezig het journaal van vijf uur te presenteren op Kanaal 10 van de Israëlische televisie, toen zijn mobiele telefoon ging. Hij zag de naam Izzeldin Abuelaish oplichten op het scherm. Dat was de Palestijnse arts die hij ontmoet had bij de grenspost in een van zijn mislukte pogingen om als journalist de Gazastrook binnen te komen. Tot Eldars verbazing bleek Abuelaish twee keer per week de grens over te gaan naar zijn werk in een Israëlisch ziekenhuis. Hij was de eerste Palestijn die tot de medische staf van een Israëlisch ziekenhuis behoorde. Voor Abuelaish was iedere patiënt een mens, die hij ongeacht ras en religie behandelde. Bovendien bood zijn werk in het medisch gezien hoogwaardige Israëlische ziekenhuis de mogelijkheid ook Palestijnse patiënten uit zijn eigen kliniek in Gaza beter van dienst te zijn. Aangezien Abuelaish vloeiend Hebreeuws sprak, fungeerde hij voor Eldar als een waardevolle bron voor de situatie in Gaza. Nu belde Abuelaish echter tijdens de uitzending en dus kon Eldar niet opnemen. Maar Abuelaish bleef maar bellen. En toen deed Eldar iets uitzonderlijks. Hij nam midden in het journaal de telefoon op en zette hem op de speaker. ‘Ze hebben mijn huis beschoten! Ze hebben mijn dochters gedood!’[3], hoorde het Israëlische publiek de dokter wanhopig schreeuwen. ‘Oh, Shlomi, Oh God, Oh Allah, mijn dochters zijn dood.’ Op de achtergrond was het gehuil te horen van zijn andere kinderen, van wie er twee levensgevaarlijk gewond waren. Een tank van het Israëlische leger had het huis van de familie per abuis onder vuur genomen. Shlomi hield Abuelaish aan de lijn in de uitzending, terwijl hij ondertussen probeerde uit te vinden waar diens huis in Gaza was, contact met het leger legde en ambulances naar Gaza dirigeerde. Onder de kijkers bevond zich ook de toenmalige Israëlische premier, Ehud Olmert, voor wie het dramatische telefoongesprek op de televisie een belangrijke factor geweest schijnt te zijn in de beslissing om over te gaan tot een eenzijdig staakt-het-vuren.
Abuelaish is een bijzondere man. Hij heeft de afgelopen vijftien jaar zijn verdriet ingezet voor de vrede en probeert de neerwaartse spiraal van haat en wraak te doorbreken. Hij schreef het boek I Shall Not Hate. Dit voorjaar verscheen de gelijknamige documentaire, die recent opnieuw gedraaid is door Movies that Matter in het Haagse filmhuis. De documentaire is indrukwekkend. We zien een dokter die via de gezondheidszorg bruggen bouwt tussen elkaar vijandig gezinde gemeenschappen. We zien een liefhebbende vader die de kamer toont waar zijn dochters door granaten in stukken werden gereten en hij hun hersens tegen het plafond zag gespat. Iemand die ondanks zijn eigen lijden de empathie met de ander niet heeft verloren. Iemand die zijn boosheid over het onrecht dat hem is overkomen nooit laat verworden tot een generieke afwijzing van een volk.
Maar bij de aftiteling bekroop mij als kijker de twijfel of zijn boodschap bestand zou zijn tegen het voortgaande lijden. Als post scriptum stond daar dat Abuelaish inmiddels 22 doden in zijn familie te betreuren had. De nazit van de documentaire was een regelrechte koude douche. Het dodental in de familie van Abuelaish bleek tot boven de 50 te zijn opgelopen, en loopt nog steeds op. Zoals gebruikelijk bij Movies that Matter waren er deskundigen die na de vertoning van de documentaire vragen uit het publiek beantwoordden. Een van hen was afkomstig van de organisatie Boycot, Desinvesteren en Sancties. Hij beet de spits af met een betoog over de medeplichtigheid van het Westen aan de genocide en hoe alle banden met Israël verbroken moeten worden. De eerste vraag uit het publiek – ‘Is er haat in uw organisatie?’ – bracht hem van zijn stuk. De andere deskundige, een voormalige ambtenaar uit de Nederlandse diplomatieke dienst die uit protest tegen het regeringsbeleid na 7 oktober 2023 ontslag had genomen, antwoordde daarom in zijn plaats verdedigend: ‘De Palestijnen hebben recht op haat’. Vervolgens vertelde deze ex-diplomaat hoe Israëliërs worden gehersenspoeld dat alle Palestijnen terroristen zijn. Naast mij hoorde ik fluisteren dat ook Hamas aan hersenspoelen doet, maar de sfeer was er niet naar om deze relativerende opmerking hardop te maken. Het deed denken aan patriotic silence.
De dagen erna bleef de vraag door mijn hoofd spelen of dokter Abuelaish nog wél achter zijn boodschap stond. Lukte het hem – nu hij niet alleen drie dochters verloren had, maar een veelvoud aan familieleden – nog steeds om niet te haten? Ik sprak hem aan de telefoon. Eerlijk gezegd klonk hij eerder vastbesloten dan hoopvol: ‘Haat is een ziekte. Ik zal nooit ziek worden. Haat is een nederlaag, een nederlaag van de geest. Ik zal nooit opgeven en blijven opkomen voor gerechtigheid’.[4] Aan het eind van ons gesprek vroeg hij mij met klem om te schrijven dat Nederland geen onderdelen voor F-16’s aan Israël moet leveren. Dat is voer voor een andere column. Deze column zou ik graag hoopvol willen afsluiten, maar ik vrees dat in het huidige Israëlische klimaat Shlomi Eldar de telefoon niet zou opnemen.
[1] Zie: Committee to Protect Journalists. Geraadpleegd op 4 november 2024.
[2] Manchester Guardian, 7 oktober 1899. Geciteerd in: Mark Hampton, ‘The press, patriotism, and public discussion. C.P. Scott, the Manchester Guardian, and the Boer War, 1899-1902’, The Historical Journal 44, 1 (2001) 177-197, p. 194.
[3] Izzeldin Abuelaish, I Shall Not Hate (Londen, Bloomsbury, 2011) 179.
[4] Telefoongesprek met Izzeldin Abuelaish, 23 oktober 2024.