Wat beweegt een Nederlander om zich aan de sluiten bij een gewapende strijd in Zuid-Afrika? Klaas de Jonge deed het en journalist Jenne Jan Holtland reist met hem terug naar zuidelijk Afrika in zijn recente boek De koerier van Maputo. Was De Jonge het jaren tachtig-equivalent van een IS-strijder, of was hij een held van vrijheid en democratie?
‘Met een wandelstok in de hand schommelt Klaas voor me uit, zijn witte haar als een ragebol op zijn hoofd’, schrijft Holtland. Klaas de Jonge is inmiddels 81 jaar oud. In 1985 beheerste hij maandenlang het Nederlandse nieuws toen was ontdekt dat hij wapens had gesmokkeld voor de gewapende tak van het ANC. Met zijn toenmalige vrouw Hélène Pastoors was hij in 1981 naar Mozambique verhuisd, zij als taalkundige, hij op dat moment socioloog zonder werk. In Maputo raakten ze bevriend met prominente ANC-ballingen die hen om hulp vroegen. Het ANC had koeriers nodig om wapens van Maputo naar Transvaal te smokkelen. Bij voorkeur witte buitenlanders, omdat die aan de grens minder vragen kregen. De Jonge dacht: ik kan niet doen alsof het mijn oorlog niet is. Apartheid moest de wereld uit, desnoods met geweld. Het echtpaar deed het vrijwillig, geld kregen ze er niet voor, drieëneenhalf jaar lang.
Volgens De Jonge was het verschil tussen wat een terrorist doet en wat hijzelf deed, dat het ANC niet mikte op onschuldige burgers. Ze pleegden aanslagen op elektriciteitsmasten, olieraffinaderijen, spoorlijnen – alles wat het apartheidsregime kon verzwakken. Als daar militairen of politieagenten bij om het leven kwamen, dan was dat maar zo. Holtland gaat in het boek deels mee in het verhaal van De Jonge. De Jonge stak zijn nek uit in de strijd tegen een verwerpelijk en wreed regime. Maar Holtland voelt een generatiekloof. Hij is van 1989. Voor zijn generatie ligt er een stevig taboe op geweld. Hij schrijft: ‘Demonstreren is een grondrecht, jezelf laten arresteren een teken van volharding, maar wie een stapje verder zou gaan en zich vandaag de dag zou aansluiten bij een gewapende guerrillaorganisatie, zou vreemd worden aangekeken, ook door mij.’
Woorden als bevrijding en onderdrukking liggen Holtland zwaar in het gehoor, maar De Jonge, van 1937, groeide ermee op. Toen hij op de middelbare school zat was de Tweede Wereldoorlog nog maar net voorbij en de Duitse bezetting en het gewapende verzet waren het referentiekader.
Met hun auto vol wapens vertrokken De Jonge en zijn vrouw altijd vroeg uit Maputo, want dan was er minder verkeer. ‘We probeerden onze kinderen zo veel mogelijk buiten het ANC-werk te houden, maar dat is niet altijd gelukt.’ De Jonge vertelt over de keer dat zijn zoontje meereed en tegen een douanier zei: We hebben een bom! ‘Wij schrokken ons rot, we deden maar alsof hij een grapje had gemaakt. Gelukkig lachten de douaniers mee.’
In juni 1985 werd De Jonge toch betrapt en gearresteerd. Hij ontsnapte en wist de Nederlandse ambassade in Pretoria binnen te vluchten. Hij zou uiteindelijk ruim twee jaar in het gebouw verblijven, tot hij bij een gevangenenruil vrijkwam.
Met de wapens die De Jonge smokkelde zijn mogelijk mensen vermoord. ‘Dat wist ik donders goed toen ik die keuze maakte’, zegt hij. Hij deed mee aan een bevrijdingsstrijd, punt uit. Hij zou het zo weer doen. Voor zijn bijdrage aan het verzet kreeg De Jonge in 2019 de Oliver Tambo Award uit handen van de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa.