Oorlog wordt vaak gezien als iets wat hoort bij de menselijke staat, als iets onvermijdelijks dat als een lot door de menselijke geschiedenis heen gaat. De auteurs van Waarom we vrede willen, maar oorlog voeren vinden dit een idee fixe en willen deze vooronderstelling op basis van hun expertise (archeologie, geschiedenis en evolutiebiologie) weerleggen. Want, zeggen ze in de inleiding, het is een erg geruststellende verklaring voor de wereld zoals wij die waarnemen: het geweld dat ons overkomt was er altijd al. Maar in de inleiding wordt ook hun ideologische programma al duidelijk: het idee dat oorlog noodzakelijk is legitimeert bestaande politieke en economische machtsverhoudingen.
Kosten-batenanalyse
Om hun punt te maken dat oorlog slechts een klein deel van de menselijke geschiedenis is, beginnen de auteurs bij het ontstaan van de menselijke soort als die zich afscheidt van andere primaten. Het bijzondere van humanoïden was dat ze in staat zijn tot samenwerking en solidariteit – waarin geweld eigenlijk contraproductief is. Als er al conflicten ontstaan dan werden die vaak conflictmijdend opgelost, bijvoorbeeld door de ander uit de weg te gaan. Er werd een nauwkeurige kosten-batenanalyse gemaakt van de inzet van geweld, die in de meeste gevallen negatief uitviel. Er moet ook een drempel overschreden worden om iemand van dezelfde soort te doden. Wel ontstaan in deze periode enkele aanvullende eigenschappen van de soort, die het gebruik van geweld bevorderen: de vaardigheid van wij-zij denken inclusief het ontmenselijken van de tegenstander, om in groepen op te treden, aanvoerders te volgen – maar ook om vrede te sluiten en te bewaren.
Ook in de prehistorie (Neanderthalers, Homo Sapiens) vinden de auteurs weinig aanwijzingen voor grootschalig (oorlogs)geweld. Zo zijn er weinig slachtoffers van geweld gevonden, zijn er geen vestingbouwwerken, en laat grotkunst vooral strijd met dieren zien. Pas als de stammen en clans zich ergens gaan vestigen, materiële hulpbronnen gaan monopoliseren en de ongelijkheid binnen en tussen groepen begint te groeien, neemt het geweld toe. De kosten-baten analyse van het gebruik van geweld valt, door de grotere winsten, steeds vaker in het voordeel van geweld uit en er ontstaat wat de auteurs een oorlogsmatrix noemen. En die matrix pakt opvallend negatief uit voor vrouwen: mannen zijn aan het jagen, en de vrouwen moeten, vanwege de reproductie, beschermd worden. Mannen daarentegen worden tot helden gestyliseerd.
Oorlog als permanente staat
Deze hele ontwikkeling wordt nog eens versterkt vanaf ongeveer 3.000 v.Chr. als de eerste beschavingen opkomen. Het is de tijd waarin door de landbouwrevolutie de eerste echte nederzettingen gaan ontstaan. Aangezien deze een surplus produceren, wat tot specialisatie (ongelijkheid) en rijkdom leidt, is het noodzakelijk deze te verdedigen dan wel door rooftochten de tegenstander/concurrent uit te schakelen en zo de eigen rijkdom te vergroten. Nu zijn de eerste grootschalige vestingwerken te zien, tegelijk met de eerste tekenen van bestuurlijke organisatie en staatsvorming, die opvallend vaak geweld monopoliseren en grootschalig inzetten. Oorlog wordt een permanente staat waarin samenlevingen zich bevinden, het wordt een opgave van de hele samenleving, de oorlogsmachinerie wordt geprofessionaliseerd en de leiders worden ingezet in (religieus-politieke) propaganda. Maar, zo vragen de auteurs zich af: dient de oorlog de samenleving of de elites?
Vanuit militair-historisch perspectief is het relativerend dat de beschrijving van de evolutie van oorlogsgeweld hier ophoudt. Volgens de auteurs is het oorlogscomplex in de oudheid gevormd en zijn alle verdere ontwikkelingen, tot aan de atoombom toe, meer van hetzelfde; ‘Wat volgt is krijgsgeschiedenis en sociale historie’. Ze merken wel op dat oorlog steeds abstracter wordt (drones, autonome wapensystemen) en dat daardoor de natuurlijke, gevoelsmatige weerstand om soortgenoten te doden lager wordt. Dit hadden ze wat meer kunnen uitwerken. Ook de idee dat ondertussen wel is geaccepteerd dat oorlog aan banden moet worden gelegd, maar dat er nieuwe legitimaties voor grootschalig geweld zijn ontstaan (‘humaniteit’, ‘zelfverdediging’, ‘vooruitgang’, zelfs ‘vrede’) had iets systematischer uitgewerkt kunnen worden. Het boek sluit af met twaalf lessen om duidelijk te maken dat Keizer Oorlog geen kleren aan heeft, en dat wij mensen tegen onze sociale natuur handelen als we meegaan in het verhaal van staat en geweld. Beter is het volgens de auteurs te investeren in democratie en handel, en gelijkere samenlevingen, omdat bewezen is dat dat oorlogen voorkomt – bewezen vanuit hun evolutionair perspectief tenminste want sociaalwetenschappelijke (politicologische) studies worden niet geraadpleegd.
Lesmateriaal
De stelling dat oorlogen geen natuurwet zijn maar een gevolg van culturele evolutie wordt in dit boek grondig aangetoond. De documentatie uit de verschillende vakgebieden is indrukwekkend (toegegeven: soms een beetje te gedetailleerd en overweldigend) en als je het er niet mee eens bent ten minste prikkelend. Het boek, dat oorspronkelijk in het Duits gepubliceerd is, is uitstekend vertaald (een enkele fout daargelaten) en vlot geschreven (soms iets te populair). De conclusie is dat als oorlog een cultureel product is, vrede dat ook is en dat we de wereld zo moeten opbouwen dat onze dieper liggende culturele patronen die geweld bevorderen niet gestimuleerd worden. Met deze conclusie verdient dit boek, ondanks de klaarblijkelijke vooringenomenheid, een plek op de militaire opleidingen. Want als oorlog een menselijk product is, dan moeten we er voor zorgen dat de oorlog ook met humane waarden gevoerd wordt (oorlogsrecht), en moeten we alles wat menselijkerwijs mogelijk is doen om het doel van vrede te bewaren. Op deze manier blijven we ondanks het soms noodzakelijke geweld het dichtst bij onze menselijke natuur.
Prof. dr. Erik Sengers
Waarom we vrede willen, maar oorlog voeren
Een geschiedenis van de mensheid
Door H. Meller, K. Michel en C. van Schaik
Amsterdam (Uitgeverij Balans) 2025
368 blz. – ISBN 9789463824231