Tot voor kort neigde ik in de discussie over de boycot van Israëlische universiteiten naar het standpunt dat we daarmee de dappere Israëliërs die binnen die universiteiten kritisch en onafhankelijk denkwerk verzetten, zouden isoleren. Totdat ik afgelopen zomervakantie de tijd vond om Towers of Ivory and Steel te lezen, het boek van Maya Wind dat vorig jaar verscheen en nogal wat stof deed opwaaien.[1] Wind is een Joods-Israëlische antropoloog; haar grootouders overleefden de Holocaust. Zij deed nauwgezet onderzoek in Israëlische militaire en overheidsarchieven en observeerde het leven op Israëlische universiteiten, waar ze staf en studenten interviewde.
Wind maakt in haar boek glashelder dat de Israëlische universiteiten geen plek zijn waar wetenschappers onafhankelijk onderzoek kunnen doen, in ieder geval niet voor zover dat onderzoek te maken heeft met het Israëlisch-Palestijns conflict. Keer op keer hebben de universiteiten gefaald om wetenschappers in hun dienst te beschermen, wanneer de uitkomsten van hun onderzoek niet strookten met het officiële narratief over het ontstaan van de Israëlische staat en de verhouding tot de Palestijnse bevolking. Inmiddels zijn er dan ook nauwelijks nog kritische antropologen, historici of juristen over. Die zijn naar buitenlandse universiteiten vertrokken. Net als Wind, die naar de University of British Columbia in Canada ging. Kritische wetenschappers die wel bleven is met haatcampagnes, intimidatie en disciplinaire maatregelen het zwijgen opgelegd.
In 2017 liet de extreemrechtse minister van Onderwijs Naftali Bennett een ethische code opstellen voor de universiteit. Na aanvankelijk verzet van de kant van de universiteiten is sinds 2018 een verkorte versie van kracht. De code bepaalt onder meer dat er geen ‘partijdige propaganda’ in de collegezaal mag worden geuit. Aldus kan een student aangeven dat een docent zich op een ongeoorloofde manier heeft uitgelaten, waarna er disciplinaire stappen tegen die docent volgen. Het gevolg van de code en de steeds sterkere manifestatie van extreemrechts op de universitaire campus is dat docenten, zo vertellen ze aan Wind, geen afwijkende teksten meer in de syllabus durven op te nemen en zich niet meer kritisch durven te uiten tijdens college. Zoals we recentelijk ook in de Verenigde Staten zien gebeuren, buigen de universitaire bestuurders mee met de extreemrechtse politieke storm: zij laten onderzoek om politieke redenen afkeuren, vechten het dichthouden van staatsarchieven om oneigenlijke redenen niet aan en springen niet in de bres voor hun wetenschappelijke medewerkers als die een proces van smaad aan de broek krijgen.
Er is nog veel meer mis aan de Israëlische universiteiten, blijkt uit het feitenrelaas van Wind. De Arabische Israëliërs zijn zowel in de staf als in de studentenpopulatie zwaar ondervertegenwoordigd. Palestijnse onderwerpen komen niet in het curriculum voor. Alles wat de Palestijnse identiteit bevordert, wordt als gevaar gezien en in de kiem gesmoord. Palestijnse studenten wordt het recht op demonstratie onthouden. Ook hun culturele activiteiten worden vaak verboden. Zij kunnen zonder aanklacht worden opgepakt en vastgehouden. Veiligheidsdiensten hebben vrij spel op de universitaire campus.
De meeste Nederlandse universiteiten zijn dan ook – mede dankzij Wind – na een maandenlange periode van meningsvorming tot de conclusie zijn gekomen dat ze uit moreel oogpunt geen partner van Israëlische universiteiten kunnen zijn. Tot een totale boycot is het nog nergens gekomen, maar de samenwerking met Israëlische partners is inmiddels opgeschort of aan strikte criteria verbonden.
De afgelopen weken zag ik in de media hoe het debat over de Israëlische universiteiten ook de discussie kleurt over de verhouding tussen de Nederlandse universiteit en de krijgsmacht. De conclusies die voor Israël gelden worden hierbij uit hun verband gehaald en op een onjuiste manier geprojecteerd op de Nederlandse situatie.
In de NRC van 3 november staat een ‘reportage militarisering’ onder de kop: ‘Op zoek naar extra reservisten marcheert Defensie het onderwijs in.’ Twaalf dagen eerder was de discussie in de Volkskrant al aangezwengeld met een opiniebijdrage van universitair docent sociologie Suzanne Klein Schaarsberg. Steen des aanstoots is de Nationale Weerbaarheidstraining (NWT), een militaire basistraining van tien weken die door Defensie als keuzevak wordt aangeboden op tot nu toe achttien mbo-scholen, tien hogescholen en één universiteit, die van Groningen.
Klein Schaarsberg stelt in haar opiniebijdrage over de Nederlandse situatie ‘dat kennisinstellingen en de krijgsmacht steeds verder verstrengeld raken. (…) beste kennisinstellingen’, aldus het kabinet volgens Klein Schaarsberg, ‘lever kennis en studenten waarmee het leger effectiever kan optreden. Zo wordt de academische vrijheid aangetast.’ Maar het is idioot om te beweren dat het blote feit dat de krijgsmacht profiteert van kennisinstellingen al een aantasting betekent van de academische vrijheid. De academische vrijheid komt pas in gevaar als de politiek de universiteit een dwingend narratief oplegt en de bestuurders de wetenschappers die daarvan afwijken niet beschermen maar (laten) verketteren, zoals dat in Israël gebeurt en in mindere mate ook in de Verenigde Staten. De weerbaarheidstraining van Defensie, waarvan het theoretische gedeelte onder auspiciën van de kennisinstelling valt, heeft daar niets mee te maken.
Klein Schaarsberg stelt Defensie gelijk aan geweld en redeneert dan vervolgens dat samenwerking ermee betekent dat de universiteit geen kritiek meer kan leveren op de inzet ervan. Ze zou eens een kijkje moeten nemen in Breda, waar men zelfs bij de geheel door Defensie gecontroleerde opleidingen uitstekend in staat is om kritisch na te denken over de inzet van geweld.
Het is goed dat universiteiten betrokken worden bij de werving en vorming van de mensen die zo nodig geweld moeten in zetten om ons en onze manier van leven te beschermen. Het is ook een illusie dat we als maatschappij weerbaar kunnen worden terwijl we de krijgsmacht op afstand te houden. Laten we vooral kundige en kritische studenten leveren aan de krijgsmacht; daar worden we als maatschappij alleen maar beter van.
Het voorbeeld van de IDF en de aangetaste, gemilitariseerde Israëlische democratie is gelukkig niet het juiste referentiekader voor de actuele Nederlandse situatie. Bij ons komt gevaar (vooralsnog) niet van binnen, maar van buiten. Dat laat onverlet dat ook in Nederland op de lange termijn de krijgsmacht en de politiek zouden kunnen ontsporen. Overal waar de krijgsmacht wordt uitgebouwd, dreigt dat gevaar namelijk. Eerder heb ik op deze plaats dan ook al opgeroepen om bij de versterking van onze defensie de verstandige oorlogsgodin, Athene, te volgen en niet de boze en roekeloze Ares. De kunst is om weerbaar te worden en tegelijkertijd kritisch te blijven en de academische vrijheid te borgen.
[1] Maya Wind, Towers of Ivory and Steel. How Israeli Universities Deny Palestinian Freedom (Londen/New York, Verso, 2024).