Militairen zijn doorgaans goed bekend met de grondbeginselen van de oorlogvoering (principles of war): doelgerichtheid, offensief optreden, massa, manoeuvre, eenhoofdige leiding en veiligheid en ,verrassing om er maar enkele te noemen. Deze grondbeginselen hebben ruim twee eeuwen geleden grotendeels vorm gekregen. In die tijd (artillerie getrokken door paarden, infanterie uitsluitend te voet) waren de beperkingen van de middelen bepalend voor het succes. Het vinden van een vorm om de middelen zo te gebruiken dat ze ondanks hun evidente beperkingen toch maximaal effect konden leveren, werd beschouwd als de kunst van het oorog voeren. De regels van die kunst werden vervolgens vastgelegd in grondbeginselen.
In de loop der eeuwen zijn er verschillende ‘lijstjes’ met grondbeginselen ontstaan. Sun Tzu was één van de eerste grote generaals die dergelijke grondbeginselen trachtte te formuleren. Pogingen om tot grondbeginselen van de oorlogvoering te komen zijn echter niet onomstreden; de kritiek betreft meestal niet de grondbeginselen zelf, maar het gevaar van een te rigide gebruik ervan. Het zijn immers geen formules voor een zekere overwinning. Een meer gematigde school is overtuigd van nut van het formuleren van grondbeginselen mits deze worden opgevat als een leidraad en niet als absolute principes waarvan niet kan of mag worden afgeweken. Voorts zijn er theoretici die beweren dat de aard van de oorlog onveranderlijk is en dat daarmee ook de grondbeginselen van de oorlogvoering onveranderlijk zijn. Die bewering berust volgens mij op een denkfout, want oorlog en oorlog voeren zijn twee verschillende dingen. Een oorlog of gewapend conflict is principieel een conflict tussen twee partijen dat met militaire middelen wordt beslecht en dat (doorgaans) een winnaar en een verliezer oplevert. Dat basisgegeven verandert niet.
Twee veranderingen
Wat wel is veranderd, is de politieke, sociale en juridische context waarin een oorlog of inzet van een krijgsmacht plaatsvindt. We accepteren niet meer dat oorlog de grote uitzondering is waarin bestaande regels niet (meer) worden nageleefd. Ook begrijpen we vandaag de dag de horizontale effecten van een oorlog of crisis beter, dat wil zeggen de sociale, politieke en humanitaire gevolgen van militair ingrijpen. De maatschappelijke context is steeds bepalender (geworden) voor de wijze waarop een oorlog wordt gevoerd. Met het door de technologische ontwikkelingen steeds machtiger worden van de wapens, is het streven naar de maximalisering van de inzet ervan geleidelijk vervangen door de beperking van de inzet van de middelen. De beperkingen die bij een militaire interventie van kracht zijn, zijn zo ingrijpend dat ze grotendeels bepalend zijn (geworden) voor de modus operandi. In een eerdere column heb ik betoogd dat er voldoende reden is om naast de opdrachtgerichte bevelvoering (Mission Command) ook een op de uitvoering gerichte bevelvoering te ontwikkelen (Executive Command). De reden is dat het ‘hoe’ van de uitvoering van een militaire operatie minstens zo belangrijk is geworden als het ‘wat’. Zelfs zo belangrijk, dat het ‘hoe’ niet meer aan ondercommandanten kan worden overgelaten. Richtlijnen ter voorkoming van nevenschade bijvoorbeeld grijpen zwaar in of zijn zelfs bepalend hoe een operatie wordt uitgevoerd.
Ten tweede zal, vanwege de horizontale effecten van de complexe crises waarmee we worden geconfronteerd (Afghanistan, Mali, piraterij), het militaire element steeds vaker in een geïntegreerde benadering of comprehensive approach zijn ingebed. De essentie van de geïntegreerde benadering is niet de maximalisering van de individuele instrumenten, maar de gecoördineerde en complementaire inbreng en inzet van zowel militaire als civiele instrumenten. In die veranderde context kan de orthodoxe toepassing van de grondbeginselen van de oorlogvoering problematisch en mogelijk zelfs gevaarlijk zijn, vanwege de kans van een escalatie van de crises. Hoewel de schoonheid van de grondbeginselen in hun eenvoud ligt, is die schoonheid bedrieglijk, want de bruikbaarheid van deze grondbeginselen voor militair optreden als onderdeel van een comprehensive approach is beperkt.
Actieprincipes
Gegeven de heterogeniteit van de bijeengebrachte instrumenten in een comprehensive approach (defence, diplomacy, development), is het eerder noodzakelijk dan nuttig om bepaalde gemeenschappelijke uitgangspunten (actieprincipes) te formuleren die iedereen aanvaardt. Dergelijke grondbeginselen dienen dan ook als leidraad voor professioneel militair optreden als onderdeel van een geïntegreerde benadering. Dit is uiteraard stof voor verdere studie, maar ik doe een voorstel ter overweging.
De grondbeginselen voor de geïntegreerde benadering zijn:
eenheid van inspanning (we werken naar een gemeenschappelijk doel);
complementariteit (we vullen elkaar aan);
functionele integriteit (ik doe waar ik goed in ben, jij doet waar jij goed in bent, maar ik ga niet doen wat jij moet doen);
verantwoordelijkheid (ik leg verantwoording af voor mijn handelen);
coördinatie (ik coördineer mijn activiteiten met de jouwe en andersom).
Cruciaal is dat dergelijke grondbeginselen of actieprincipes worden onderschreven door iedereen, militair en civiel, die deel uit maakt van of bijdraagt aan de geïntegreerde benadering. Pas dan worden de coördinatie en integratie van activiteiten en inspanningen mogelijk. Gedeelde actieprincipes maken echter niet alleen coördinatie mogelijk, ze zorgen ook voor focus, integratie en mogelijk ook synergie. Voor een krijgsmacht is het van groot belang dat de inbedding van de militaire inbreng in een geïntegreerde benadering de effectiviteit ervan niet in de weg staat. Als blijkt dat door de militaire inzet zo in te bedden een effectieve inzet grotendeels onmogelijk geworden is, dan is de legitimiteit van die militaire inbreng ook grotendeels verdwenen.
Gemeenschappelijke actieprincipes dragen niet alleen bij aan de effectiviteit van de geïntegreerde benadering, ze zijn mogelijk zelfs een voorwaarde voor succes. En dat is een interessante vaststelling die ons terugbrengt naar het begin van deze column, want het oorspronkelijke doel van de grondbeginselen van de oorlogvoering was het ‘maximaliseren van de middelen’. Waar vroeger de beperkingen van een militaire inzet een direct gevolg waren van de fysieke vorm van de middelen, zijn de hedendaagse beperkingen eerder contextueel van aard: politieke, maatschappelijke en juridische overwegingen (om bijvoorbeeld nevenschade te minimaliseren) of de inbedding in de geïntegreerde benadering, bepalen de wijze waarop een krijgsmacht wordt ingezet.
Dat de inzet aan beperkingen onderhevig is lijkt de enige constante factor bij het optreden van een krijgsmacht. Als de kunst van het oorlogvoeren bestaat uit het optimaliseren van de balans tussen het respecteren van de beperkingen enerzijds en het maximaliseren van de inzet en het effect anderzijds, dan heeft het debat over de grondbeginselen en de kunst van de oorlogvoering, of in ons geval de effectiviteit van de geïntegreerde benadering, ook in onze tijd niets aan relevantie ingeboet.