Het specifieke taalgebruik en de terminologie bij Defensie zijn in deze column verschillende malen eerder aan de orde gekomen. Collega-columnist Frans Matser heeft bijvoorbeeld over het bezuinigingsjargon geschreven. Ook heeft hij zich verwonderd over de overeenkomsten van de concepten en het taalgebruik van het vertragend gevecht en het werken in een krimpende organisatie. Zelf heb ik uitgebreid aandacht besteed aan de term ambitieniveau en voorgesteld om er de term schaamteniveau tegenover te zetten. Deze keer een korte reflectie op jubel- en jammerjargon. De term ‘jubeljargon’ lijkt ruim tien jaar geleden bedacht te zijn door professor Mark van Twist van de Radboud Universiteit. De term ‘jammerjargon’ komt van mij en is een logisch complement van de jubelvariant. Enkele voorbeelden.
Jubeljargon (van jubelen, jubelt, heeft gejubeld – joelen, juichen, hoorbare vreugdekreten slaken):
- een hoogwaardige organisatie
- meespelen op het hoogste niveau
- een krijgsmacht die ertoe doet
- een krijgsmacht van betekenis
- een prima product
- tot op het bot gemotiveerd personeel
- de winkel blijft open
- een flexibele en toekomstbestendige organisatie
- internationaal gewaardeerd
- meer doen met minder
- het personeel is het allerbelangrijkst
- het verder versterken van de basisgereedheid van de krijgsmacht
- het optimaal inzetten van schaarse capaciteiten
- alle neuzen staan dezelfde kant op
- een hoog (politiek) ambitieniveau
- een basisgarantie waarmee niet lichtzinnig kan worden omgesprongen
Jammerjargon (van jammeren, jammert, heeft gejammerd – klagende, huilende geluiden maken, jeremiëren, lamenteren, zich beklagen):
- het werk komt tot aan het petkapje
- ‘minder meer’
- een zekere mate van teleurstelling
- meer doen met minder
- de rek is er uit
- het elastiekje staat op knappen
- de krijgsmacht is door het ijs gezakt
- het vlees is van de botten
- er is tot op het bot gesneden
- er is tot in het bot gesneden
- de lange schroevendraaier van Den Haag
- militairen staan in de kou
- de werkdruk is zeker niet minder
- Defensie heeft het moeilijk
- de exploitatie begint te knellen
- dit is niet ‘verkoopbaar’
- Defensie zit in zwaar weer
- de nood binnen Defensie is hoog
- het water staat tot aan de lippen
- het piept en het kraakt
- het scheefgroeien van de organisatie is een feit
- kostbare capaciteiten zijn verdampt
- de voorgenomen bezuinigingen verdienen geen schoonheidsprijs
- ondanks alle mooie plannen…
Jubel- en jammerjargon is deels algemeen en deels specifiek voor de organisatie. Defensie is daarmee zeker niet de enige organisatie waarin dit type jargon wordt gebruikt (‘duurzaamheid als samenbindende waarde’, ‘hoogwaardige dienstverlening’). Jubel- en jammerjargon hebben als overeenkomst dat het om vage kreten gaat en uitspraken die niet specifiek, niet precies, onbepaald, niet meetbaar en subjectief zijn. Jubel- en jammerjargon is daarmee weinig zeggend en committeren de gebruiker niet aan een concreet en meetbaar resultaat. Toch kan dit type jargon niet worden weggezet als een variant van ‘bla-bla-bla’. De functie of het effect ervan lijkt vooral sociaal-emotioneel te zijn, het is erop gericht om empathie en steun te verwerven. Het is immers onmogelijk om het oneens te zijn met een uiting van jubeljargon (wie wil nou niet de capaciteiten verder versterken?). Datzelfde geldt voor het jammerjargon, want ook hier is het is onmogelijk om niet te sympathiseren met de spreker/auteur dat het slecht gaat of slecht gesteld is. Maar veelzeggend zijn die uitingen niet.
De gebruiker van jubeljargon zinspeelt ergens op zonder expliciet te zijn, noemt man en paard niet. Het gevolg is dat, juist omdat het vaag blijft, de luisteraar relatief gemakkelijk kan instemmen met dat wat gezegd wordt, ook al liggen de opvattingen over de precieze, concrete betekenis van wat er achter het jargon zit ver uiteen. Ik kan mij ook voorstellen dat de gebruiker van jammerjargon een spreker of schrijver is die positief probeert te blijven, hoewel er niet veel (meer) is om positief over te zijn. De kritische luisteraar kan, wanneer hij het jubel- of jammerjargon herkent, een belangrijk wapen inzetten: de vraag ter verduidelijking. Defensie in zwaar weer? Hoe bedoelt u? Kunt u dat eens uitleggen? Het piept en het kraakt? Kunt u dat concreet maken door een voorbeeld te geven? Een dergelijke kritische houding is nuttig omdat jubel- en jammerjargon weliswaar niet tot actie of verandering aanzet, maar de gebruiker ervan wel uiting geeft aan zijn betrokkenheid bij de organisatie. Een vraag ter verduidelijking kan de spreker/schrijver van jubel- of jammerjargon helpen duidelijker te krijgen wat bedoeld wordt.
Omdat ik de term jubeljargon pas recent voor het eerst hoorde, heb ik de afgelopen weken een korte zoekslag gemaakt om voorbeelden te vinden. De voorbeelden van jubeljargon komen grotendeels uit artikelen en Kamerbrieven die op internet te vinden zijn. De voorbeelden van het jammerjargon komen grotendeels uit de editorialen van de Militaire Spectator. Een kwestie van gericht zoeken hoor ik u denken, maar het is niet zo dat ik daar de selectie op heb aangepast.
Ik laat het aan communicatiespecialisten over om het gebruik van en de veranderingen in het gebruik van dit type jargon te duiden. Wel komt het mij niet onlogisch voor dat in ieder geval het jammerjargon een zekere conjunctuurgevoeligheid bezit. Het wordt vaker gebruikt in tijden van krimp en bezuiniging. Nu een verhoging van de Defensiebegroting niet meer onbespreekbaar is en de krijgsmacht een traject van innovatie en transformatie heeft ingezet, zijn we wellicht toe aan een ander type jargon. Geen gejubel, geen gejammer, maar een realistisch, sober en feitelijk taalgebruik. Gewoon zeggen waar het op staat.