In maart 2022 probeerde Fathi Bashaga, de zelfbenoemde premier van het oostelijke deel van Libië, de hoofdstad Tripoli in te nemen en de regering omver te werpen. En dat niet voor het eerst - sinds de val van Gaddafi in 2011 heerst chaos in Libië.

Ian Martin beschrijft in zijn boek All Necessary Measures? The United Nations and International Intervention in Libya de internationale ontwikkelingen van februari 2011 tot en met juli 2012. Het is een kritisch relaas waarin Martin laat zien dat de interventie in Libië geen afspiegeling was van de crisis ter plekke maar eerder het resultaat van politiek gekonkel bij de landen die ingrijpen.

De (humanitaire) interventie in Libië had de eerste ‘responsibility to protect’-missie, inclusief een gedegen wederopbouw, kunnen zijn. Maar het liep anders, vooral als gevolg van botsende percepties van belanghebbende staten. Het ‘Westen’ gaat daarbij niet vrijuit, vooral omdat er een beeld van Libië wordt geschetst dat de westerse dadendrang en interventie billijkt - een beeld dat echter niet correspondeert met de werkelijkheid in Libië zelf. Een gelijkenis met de huidige oorlog in Oekraïne is daarbij snel gemaakt.

Mensenrechtenexpert, Amnesty International-bestuurder en VN-diplomaat Martin poneert de enigszins retorische vraag of het westerse ingrijpen in Libië een gerechtvaardigde respons was op het dreigende bloedbad - of was het ingrijpen ingegeven door een breder palet aan motieven?

Verantwoordelijkheid om op te treden

Terug in de tijd. Na een periode van Italiaanse koloniale overheersing werd Libië in 1951 onafhankelijk. De vondst van olie trok echter weer andere vormen van overheersing aan. De jonge kapitein Gaddafi vertolkte de Libische afkeer van buitenlandse bemoeienis en met een coup d’etat kwam hij in 1969 aan de macht. Met een ‘verdeel en heers’-politiek, geholpen door de oliedollars, onderdrukte Gaddafi de onderlinge geografische en culturele verschillen en creëerde hij zelfs een mate van stabiliteit.

De Arabische Lente zorgde in 2011 voor een politieke omwenteling in Tunesië en Egypte en de revolutie sloeg onverwacht over naar Libië. In Libië begon de revolte op 17 februari in Benghazi, in het oosten, waar kort daarop zelfs een alternatieve regering – de National Transitional Council (NTC) – werd opgericht; de eerste van vele die nog volgden. Gaddafi en zijn aanhangers lieten zich niet zomaar verdrijven en reageerden (op termijn) met geweld. Libische diplomaten, onder meer bij de VN, reageerden verdeeld – de rode draad in de Libische geschiedenis. Sommigen verafschuwden het geweld en waarschuwden voor een catastrofe met vele onschuldige burgerslachtoffers tot gevolg.

De internationale gemeenschap – met name het Verenigd Koninkrijk (VK), Frankrijk, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) - voelde een verantwoordelijk om op te treden. De vraag was echter hoe, en op grond waarvan. De context waarbinnen de discussie over ingrijpen plaatsvond is cruciaal. Ten eerste speelde de Libië-casus zich af in het kielzog van het VN-optreden in Rwanda en Srebrenica. Ook de sociale omwentelingen in Noord-Afrika (de Arabische Lente) speelden een rol in de beeldvorming van westerse politici die, onterecht, landen als Tunesië en Egypte met Libië gelijkschakelden. Verder waren westerse leiders verontrust over de speeches van Gaddafi. De beelden en woorden kwamen, tot slot, ongefilterd en zonder duiding via sociale media ook in het Westen terecht.

Intriges

Al snel was sprake van het instellen van een no-flyzone om zo het dreigende bloedbad te voorkomen. Dit beantwoorde weliswaar aan de wens om te handelen, maar de effectiviteit werd in twijfel getrokken, zeker door de VS.

In de VS was juist de krijgsmacht en ook minister van Defensie Robert Gates tegen ingrijpen. Gates stelde dat de onlusten in Libië de vitale belangen van de VS niet raakten en de krijgsmacht gaf aan dat een no-flyzone zinloos zou zijn tegen de grondtroepen van Gaddafi. Tegenover Gates stond minister van buitenlandse zaken Hillary Clinton die ingrijpen noodzakelijk achtte om de NTC te steunen. Daarnaast versterkte het de invloed van de VS in deze regio zonder al te veel kleerscheuren, immers regionale staten zouden ‘participants rather than cheerleaders’ zijn. Tot slot de voorzichtig opererende president Barack Obama, die geen ‘half-assed’ no-flyzone in wilde stellen als daarmee het doel van de operatie (beschermen van burgers) niet werd gehaald. Het VS-standpunt sloeg uiteindelijk om en Obama besloot akkoord te gaan met acties die commandocentrales en zware wapens uitschakelen.

De voorstanders van ingrijpen gingen op zoek naar steun binnen de VN-Veiligheidsraad. China zou zich onthouden van stem en ook Rusland gaf aan dit te doen. Rusland, in de persoon van president Dmitri Medvedev, wilde zich niet met interne aangelegenheden bemoeien maar steunde de analyse van de VS. Vladimir Poetin, op dat moment premier, daarentegen niet, en zou later spreken over een Amerikaanse ‘kruistocht’. Arabische landen waren voor ingrijpen maar pertinent tegen westerse ‘boots on the ground’ en, gesteund door China en Rusland, geen voorstander van ‘regime change’.

Deze intriges zorgden voor een soort compromistekst in de VN-Veiligheidsraadsresolutie 1973 van 17 maart 2011. De VN gaf toestemming om met ‘all necessary measures’ een ‘no-fly zone’ in te stellen en de bescherming van burgers af te dwingen, wat het actief uitschakelen van militaire doelen in Libië mogelijk maakte.[1] De militaire interventie vond initieel plaats door een ‘coalition of the willing’ van Frankrijk, het VK, Qatar, de VAE en de VS die we kennen als operatie Odysee Dawn. Pas vanaf eind maart nam de NAVO de operatie over onder de naam Unified Protector, wat niet inhoudt dat de separate acties van de ‘coalition of the willing’ stopten. Dit zorgde voor de merkwaardige situatie dat de VS, het VK en Frankrijk ‘adviseurs’ in Libië hadden op basis van een nationaal mandaat en niet ter uitvoering van het VN-mandaat.

Parallel aan de interventie liepen de diplomatieke onderhandelingen over de post-conflictfase. Waar het VN-mandaat geen regime change mocht eisen, was de nieuwe staatsconstellatie wel het centrale thema bij de onderhandelingen. De verschillende westerse en Arabische plannen zorgden voor een impasse met als gevolg dat de post-conflictfase enkel werd ingevuld met de politieke VN-missie (UNSMIL).

Op 20 oktober 2011 vonden en doodden rebellen Gaddafi, en met zijn wegvallen stortte ook het fragiele evenwicht in Libië definitief in elkaar.

Hoewel op 7 juli 2012 verkiezingen plaatsvonden, is het ingrijpen in Libië eerder een katalysator voor onrust en onlusten geweest in plaats van een deel van de oplossing. De interventie startte een machtsspel waarin – tot op de dag van vandaag - meerdere nationale facties serieel of parallel een deel van de macht in Libië hebben gesteund door lokale milities en de speelbal van regionale actoren die hun ideologische, economische en geopolitieke twisten in Libië uitvechten. De aandacht van het Westen dwaalde ondertussen af naar een nieuwe hotspot - Syrië.

Kolonel dr. B.M.J. Pijpers, NLDA

All Necessary Measures?

The United Nations and International Intervention in Libya

Door Ian Martin

Londen (Hurst) 2022

224 blz. - ISBN 9781787385849

[1] United Nations Security Council, 'Resolution 1973' (2011). Bullet 4 en 8.

Over de auteur(s)

Kolonel mr. dr. B.M.J. Pijpers

Peter Pijpers is universitair hoofddocent Cyber Operaties aan de Nederlandse Defensie Academie.