Terwijl Zuid-Nederland eind 1944 was bevrijd moesten Nederlanders boven de rivieren nog maanden bezetting verduren. De Duitsers waren boven de grote rivieren betrekkelijk veilig. Een deel van de troepen vertrok oostwaarts richting Westwall. Begin maart 1945 trokken geallieerde eenheden in Duitsland over de Rijn en begonnen uit te waaieren over wat nog resteerde van Hitlers Derde Rijk. Midden april bereikten Canadese en Poolse eenheden het noorden van Nederland.
Christ Klep
Het 1e Canadese Leger, dat sinds de invasie in Normandië op de linkerflank van de geallieerde opmars had geopereerd, had zo weinig prominente taken gekregen dat de lichtelijk ‘verweesde’ Canadese soldaten zichzelf de bijnaam Cinderella Army, het Assepoesterleger gaven. Dit leger kreeg de opdracht de Duitsers uit oostelijk en noordelijk Nederland te verdrijven. Dat was nodig om de linkerflank van de geallieerde hoofdopmars te beschermen en bevoorradingsroutes veilig te stellen. Tegelijk zou dan de lancering van V1- en V2-raketten vanuit deze regio niet meer mogelijk zijn.
De startlijn van de opmars naar de Waddenzee liep ruwweg vanaf Nijmegen vijftig kilometer naar het oosten. Zo werd Oost-Nederland via een omweg bevrijd. Geallieerde eenheden trokken begin april 1945 via de Achterhoek Nederland weer binnen en staken de IJssel over. Twee weken later stonden de eerste geallieerde tanks bij de Afsluitdijk. Nu was voor de Duitsers in West-Nederland ontsnappen via deze route niet meer mogelijk.
Een bijzondere episode vormde operatie Amherst, de landing van ongeveer zevenhonderd Franse commando’s van de Special Air Service (SAS) op 7 en 8 april in Drenthe.[1] Zij moesten vooraf verkeersknooppunten veiligstellen en de Duitse tegenstand ontregelen. Niet alle acties slaagden en de Duitsers reageerden soms met felle represailles tegen de burgerbevolking. Op 12 april bereikte de opmars Westerbork, een dag later werd Assen bevrijd. Groningen viel op 16 april in geallieerde handen, Apeldoorn een dag later.
Een soort haasje-over
Er was al snel geen samenhangend front meer. De Canadezen gebruikten een estafettetactiek, waarbij de voorste en achteropkomende eenheden een soort haasje-over deden. Modder, kanalen en riviertjes waren een lastig, maar niet onoverkomelijk probleem voor de inmiddels ervaren geallieerde soldaten. Toch bleef het Duitse gedrag onvoorspelbaar. Een deel van de Duitsers gaf zich over, maar sommige fanatieke lokale commandanten en soldaten vochten door. Zo gaf het Duitse garnizoen in het Groningse Farmsum (bij Delfzijl) zich pas op 2 mei over. Twee weken eerder, van 14 tot en met 16 april, hadden enkele duizenden gedreven Duitse en Nederlandse SS’ers de stad Groningen nog fel verdedigd.
Halt vóór de Grebbelinie
Hitler had bevolen de West-Nederlandse Festung Holland tot de laatste man te verdedigen. Het daar geïsoleerd geraakte samenraapsel van Duitse eenheden was 120.000 man sterk, maar te zwak en ongeorganiseerd voor een succesvolle uitbraakpoging. Bevelhebbers Eisenhower en Montgomery zagen geen ander militair alternatief dan het afsluiten van West-Nederland. En zo hielden de geallieerde troepen als voorzien halt vóór de Grebbelinie. Arnhem profiteerde nog wel en werd op 14 april bevrijd, maar was zwaar beschadigd. Medio april liet de Duitse bevelhebber in West-Nederland, Generaloberst Johannes Blaskowitz, de Wieringermeerpolder onder water zetten om geallieerde luchtlandingen te voorkomen. Eind april luwde de strijd in Nederland grotendeels en was het vooral wachten op het officiële bericht dat de oorlog in Europa voorbij was.
[1] Zie ook: J.W.M. Schulten, ‘De laatste luchtlandingsoperatie in Nederland. In de schaduw van de overwinning’, in: Militaire Spectator 164 (1995) (4) 159-167.