‘Battles are in fact chaotic affairs in which personalities and the element of chance play a considerable part. Victory goes to the commander who can first create some sort of order out of the terror and confusion.’[1]

Waarom verliep de bevrijding van Noord-Brabant zo traag?[2] De eerste Brabantse plaatsen werden op 17 september 1944 bevrijd, maar het laatste dorp, Moerdijk, viel pas op 9 november in Poolse handen, bijna twee maanden later. Ter vergelijking: na de uitbraak in Normandië duurde de bevrijding van heel Frankrijk en België amper een maand. Een verklaring hiervoor kan alleen gevonden worden door de twee tegenstanders met elkaar te vergelijken. Bij de geallieerde troepen ligt de focus op het Britse leger omdat driekwart van de betrokken eenheden Brits was of volgens de Britse doctrines was opgeleid.[3]

De bevrijding van Noord-Brabant speelde zich af in drie fasen. De eerste, operatie Market Garden, duurde van 17 tot 25 september. De Britse veldmaarschalk Bernard Law Montgomery wilde, met instemming van de hoogste geallieerde bevelhebber in West-Europa Dwight D. Eisenhower, de Duitse nederlaag in Frankrijk maximaal benutten door de Duitse Westwall te omzeilen en Duitsland binnen te trekken. De operatie mislukte en eind september was slechts een lange strook van Eindhoven tot de Betuwe in geallieerde handen, de zogenaamde Corridor. De Duitse bevelhebbers pleitten voor een terugtocht achter de grote rivieren. Hitler verbood dit, Noord-Brabant moest in Duitse handen blijven, vooral om de verbinding met Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren niet te verliezen.[4] Daarnaast speelde Hitlers ‘Brückenkopf Strategie’ een rol. Sinds 1943 had Hitler een obsessie voor bruggenhoofden vanuit het waanidee dat zij als startpunt konden dienen voor tegenaanvallen en Noord-Brabant was in Hitlers ogen één groot bruggenhoofd. Hitlers bevelhebbers hadden na Normandië maar één doel: ‘dem Führer Zeit gewinnen’.[5]

Een Britse artillerie-eenheid in de Drunense duinen. Waarom verliep de bevrijding van Noord-Brabant in 1944 zo traag? Foto Collectie Swarts/Didden

Intussen hield hun tegenspeler, Montgomery, de blik nog steeds gericht op Duitsland. De taak om zijn westelijke flank te zuiveren wees hij toe aan het Canadese First Army (luitenant-generaal H.D.G. Crerar).[6] Dit was fase twee. De Canadezen lanceerden op 24 september een aanval in de richting van zowel Tilburg als Woensdrecht met als einddoel het verdrijven van het Duitse 15. Armee van generaal Gustav von Zangen tot achter de Maas en het Hollands Diep. Tegelijkertijd rukte oostelijk van de Corridor een Amerikaanse pantserdivisie op naar Venlo. Ook hier was de Maas het voorlopige eindpunt. Alle aanvallen liepen vast en begin oktober bevonden de geallieerde operaties in Noord-Brabant zich in een impasse.

Half oktober gaf Eisenhower de Britse veldmaarschalk opdracht zijn focus te verleggen naar Noord-Brabant, zodat eindelijk de haven van Antwerpen in gebruik kon worden genomen. Montgomery beval dat dit moest worden bereikt door twee op elkaar afgestemde operaties, Suitcase en Pheasant.[7] Deze operaties waren tactisch van aard. Omdat het vooral op dat niveau misging voor de geallieerden richt dit artikel zich op deze derde fase.

De effectiviteit van een militaire eenheid wordt beoordeeld met een bestaan theoretisch model.[8] Dat beschrijft het militair vermogen van een eenheid vanuit drie componenten: een fysieke, een conceptuele en een morele. De fysieke wordt gevormd door de mankracht, de uitrusting en het gezamenlijk optreden (waarmee ook de effectiviteit wordt bedoeld). De conceptuele component verwijst naar de tactiek die troepen moeten kunnen toepassen, wat ze geleerd hebben op dit gebied, hoe ze zijn opgeleid en hoe ze dat in de praktijk brengen. De derde component betreft het moreel van de troepen, maar ook de groepscohesie, kameraadschap, trots, discipline, integriteit, trouw en leiderschap. Deze laatste component is het minst tastbare en voorspelbare element, maar is vaak beslissend als het gaat om winnen of verliezen. Om te begrijpen waarom de ene partij minder presteerde dan de andere moeten we dus deze drie aspecten onder de loep nemen, te beginnen met de Duitse kant.

De Duitse fysieke component

Het 15. Armee in Noord-Brabant bestond uit acht divisies aangestuurd door twee legerkorpsen (zie Figuur 1). De gemiddelde organieke sterkte van de Duitse divisies in 1944 was 12.000 man.[9] Maar veel divisies waren nog in opbouw ten tijde van de geallieerde invasie op 6 juni 1944 en bereikten nooit hun maximale sterkte. Het werkelijke aantal manschappen lag in oktober 1944 sowieso lager als gevolg van de verliezen in Frankrijk en België. Zo telde de 85. Infanterie-Division van luitenant-generaal Kurt Chill (de kern van de latere Kampfgruppe) bij aankomst in Turnhout nog slechts duizend man en had ze geen zware wapens meer.[10]

 Figuur 1 15. Armee

Bij de zware verliezen in Normandië kwam ook nog de terugtocht van het 15. Armee. Eind augustus stond de linkerflank nog aan de Seine, twee weken later arriveerden de eerste eenheden in Noord-Brabant.[11] Het is een mythe dat de Wehrmacht gemotoriseerd was tijdens de Tweede Wereldoorlog, want het merendeel van het leger verplaatste zich net als in de Eerste Wereldoorlog lopend, per fiets of met paarden. Sommige infanteristen hadden bij aankomst in Noord-Brabant een afstand van meer dan 350 kilometer afgelegd, te voet! Von Zangens leger was dus ernstig verzwakt qua personele en materiële sterkte. Daar tegenover stond versterking uit onverwachte hoek.

Tijdens de terugtocht door Noord-Frankrijk en België hadden de divisies veel van hun zware wapens verloren, hoewel bij de overtocht over de Westerschelde meer was gered dan Von Zangen had durven hopen. Om het gemis goed te maken, vielen de troepen terug op het luchtafweergeschut, de Flak, georganiseerd in brigades. Al in Rusland en Noord-Afrika was het beste geschut ter wereld, het 8,8 cm-kanon, zeer effectief gebleken tegen tanks. Daarnaast werd tegen grondtroepen gebruik gemaakt van de lichtere Flak. De 2,0 en 3,7 cm-granaten bleken uiterst dodelijk tegen de infanterie. Veel lichte en zware Flak-brigades, die eerder bij vliegvelden en andere cruciale plaatsen stonden opgesteld, trokken mee naar het noorden. De brigades werden snel toegewezen aan divisies en legerkorpsen en zorgden zo voor extra vuursteun.

De meeste divisies die Noord-Brabant binnenstroomden in september hadden nog een handicap, ze waren ‘bodenständig’. Dat wil zeggen: ze waren opgeleid en uitgerust om vanuit vaste posities tegen de vijand te vechten. Ze hadden dan ook nauwelijks gemotoriseerd transport en manoeuvreren en verplaatsen hadden ze nooit geoefend. Het was daarom een prestatie van formaat dat het 15. Armee, dat vanaf 4 september (de bevrijding van Antwerpen) volledig klem zat tegen de Belgische Kanaalkust, wist te ontsnappen aan de vernietiging door Montgomery’s veel mobielere strijdmacht. Dit erkende zelfs hun opponent: ‘Experience in large scale retreats has always shown the tremendous difficulty of organizing troops who have carried out a long and painful march after being overwhelmed in battle.’[12]

Von Zangens leger had ook geen tanks. Dat was een serieuze handicap in de strijd tegen een legermacht die bij de start van Suitcase en Pheasant over niet minder dan 900 tanks beschikte. Het waren immers tanks die het karakter van de oorlog bepaalden. Dankzij deze mobiele wapenplatforms hadden de Duitsers in vier weken Frankrijk op de knie gekregen, wat tijdens de Eerste Wereldoorlog in nog geen vier jaar was gelukt. Tanks waren en zijn het gezicht van de moderne oorlog, waar ‘vuur en beweging’ het leidende principe is.[13] Von Zangen had er dus geen. Toch waren zijn troepen niet helemaal kansloos tegen geallieerde tanks. Allereerst waren daar de hand gedragen antitankwapens, zoals de Panzerfaust en de grotere Panzerschreck/Ofenrohr, de Duitse versie van de Bazooka. Ook had elke divisie een eenheid met antitankkanonnen van het type 7,5 cm Pak 40, uiterst effectief tegen geallieerde tanks. Meestal was één compagnie hiervan gemotoriseerd en uitgerust met Panzerjäger (rupsvoertuigen met een antitankkanon). Extra vuursteun, niet alleen als artillerie, maar zeker ook in de rol van antitankgeschut, werd zoals gezegd verleend door de Flak die samen met Von Zangens leger in Noord-Brabant arriveerde. Minstens even belangrijk in de afweer tegen tanks waren de Sturmgeschütze, deels georganiseerd in zelfstandige eenheden. Omdat deze voertuigen geen draaibare koepel hadden, waren ze minder geschikt als aanvalswapen, maar in de verdediging waren ze beslist de gelijke van een tank en soms zelfs superieur. Dat zou ook in Noord-Brabant blijken. Bovendien gaven de voertuigen alleen al door hun aanwezigheid morele steun aan de infanterie.

Het grootste probleem aan Duitse kant was ongetwijfeld het volledig ontbreken van luchtsteun door de eigen Luftwaffe. De geallieerden hadden sinds de zomer van 1944 het absolute luchtoverwicht, wat betekende dat de Duitse grondtroepen geen ondersteuning, maar ook geen bescherming kregen vanuit de lucht. In theorie konden ze zich dan ook alleen ’s nachts verplaatsen. In Normandië was dat inderdaad het geval. Maar in de weken daarna werd dit anders en in de praktijk liet zich vaak geen enkel geallieerd vliegtuig zien boven het Brabantse land en waren verplaatsingen overdag zeker risicovol, maar wel mogelijk. Al met al was de fysieke component niet bepaald in het voordeel van de Wehrmacht.

Generaal Gustav von Zangen, de bevelhebber van 15. Armee (achter het bureau). Op de voorgrond Albert Speer. Foto Bundesarchiv

De Duitse morele component

Het moreel in het Duitse leger eind 1944 was, simpel gezegd, wisselend.[14] Gehoorzaamheid was zo leidend voor de Duitse mentaliteit dat zelfs twijfelaars braaf de hun opgedragen taken bleven vervullen, zelfs in het zicht van het naderende einde. Bovendien was de discipline ongekend hard en begon die naarmate de oorlog verstreek ronduit moordzuchtige trekken te krijgen. In plaats van rechtspraak in de gebruikelijke zin van het woord waren de militaire rechters zodanig geïndoctrineerd in het nationaalsocialistische gedachtengoed dat er beter van terreur kan worden gesproken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog spraken Duitse militaire rechtbanken 20.000 doodvonnissen uit, waarvan 60 tot 70 procent daadwerkelijk werd voltrokken.[15] Ter vergelijking: in het Britse leger kregen tijdens de oorlog veertig soldaten de doodstraf, in het Amerikaanse werd slechts één soldaat geëxecuteerd. (Aan de andere kant: het Rode Leger was nog meedogenlozer dan de Wehrmacht en executeerde niet minder dan 157.000 soldaten.)

Angst was dus een belangrijke drijfveer om door te vechten, maar het was niet de enige of doorslaggevende factor. Een enkeling vocht verbeten door vanuit een geloof in de eindoverwinning, maar veruit de meesten, ook zelfverklaarde antinazi’s, deden domweg hun plicht. Leidend hierbij was, en dat geldt voor soldaten in alle oorlogssituaties en alle tijden, dat zij principieel hun kameraden niet in de steek wilden laten. Desondanks waren er ook militairen die zich wel overgaven zodra de kans zich voordeed, vooral oudere mannen en zogeheten Volksdeutsche.[16] Dat hun motivatie om te vechten te wensen overliet, is evident. Daarbij ging het niet om kleine aantallen. In de meeste divisies van het 15. Armee viel 40 procent in deze categorie.[17] Om de verliezen aan te vullen, arriveerden er vanaf midden september druppelsgewijs rekruten uit Duitsland. Daarmee was het probleem nog niet opgelost. Niet alleen waren zij gering in aantal, ook met hun kwaliteit was het treurig gesteld.[18] Zo kwamen begin oktober 246 rekruten van 17 en 18 jaar oud in Tilburg aan. De staf van de 245. Infanterie-Division achtte hun gevechtswaarde ‘nul’ en stuurde ze daarom naar de Isabellakazerne in Vught om hun basisopleiding af te ronden.[19]

De Duitse conceptuele component

De kracht van het Duitse leger lag vooral in het conceptuele element, meer bepaald het tactisch niveau waar slagen en gevechten worden beslist. Militaire tactiek stoelt op vier principes: ‘sterker zijn dan de vijand, (…) vuuroverwicht, combineren van vuur en beweging en (…) vrijheid van handelen.’[20] Op de eerste drie punten zagen de Duitsers zich in 1944 overvleugeld door de tegenstander. Toch bleef het streven naar vrijheid van handelen het hoogste doel in de Wehrmacht. Dat was geen toeval. Het belangrijkste tactisch principe in het Duitse leger was de Auftragstaktik. Dat kwam er op neer dat een officier zelf bepaalde hoe hij een gegeven opdracht (Auftrag) uitvoerde. Een Duitse officier had grote vrijheid hoe om te gaan met een opdracht.[21] Het centrale adagium was: altijd handelen. Foute beslissingen werden getolereerd, niets doen was een doodzonde. In de Wehrmacht waren de betrekkingen tussen het kader en hun ondergeschikten veel beter dan tijdens de Eerste Wereldoorlog en ook onderofficieren en manschappen werd geleerd initiatief te gebruiken en zelf na te denken.[22]

De kracht van het Duitse leger lag daarnaast in het zesde oorlogsjaar vooral in de ruime ervaring, althans bij het kader. Alhoewel het merendeel van de manschappen in de divisies in Noord-Brabant onervaren was toen ze voor het eerst tegen het geallieerde invasieleger in het veld moesten treden, was het kader juist gehard door de ervaringen in Rusland.[23] Aan het Oostfront hadden veel officieren, maar ook onderofficieren, zich verder bekwaamd in de militaire vaardigheden. Na de verovering van Polen waren veel tekortkomingen aan het licht gekomen, vooral bij de infanterie, maar deze werden grotendeels opgelost nog voor het Derde Rijk in het West-Europa ten strijde trok. Onder meer dankzij innovatief, energiek en snel opereren werd Frankrijk in vier weken verslagen, hoewel de Wehrmacht het tegen een overmacht moest opnemen. Verdere ervaring werd opgedaan op de Balkan en in Noord-Afrika, maar vooral in de Sovjet-Unie, waar de Duitse troepen van meet af aan verwikkeld waren in een uiterst bloedige strijd tegen een veel sterkere tegenstander.

Na een reeks overwinningen keerde daar het tij definitief in 1943 en werd een snelle nederlaag alleen voorkomen door snel en flexibel opereren. Georganiseerd terugtrekken is een van de lastigste militaire manoeuvres, maar ook hierin waren de troepen goed getraind. Het Duitse handboek voor officieren uit 1936 bevatte een instructie over de manier waarop een succesvolle terugtocht moest worden uitgevoerd.[24] Deze is te uitgebreid om hier in detail te bespreken, maar de belangrijkste aanbevelingen waren: snel afstand creëren tot de vijand, een terugtocht zo goed mogelijk voorbereiden, de terugtocht laten dekken door een beweeglijke achterhoede – altijd ondersteund door artillerie – en wegversperringen opwerpen om de vijandelijke opmars te vertragen. Verder waren goede verbindingen essentieel, moesten bij de nieuwe stelling voorraden munitie, brandstof en voedsel klaarliggen, en moest de infanterie gebruikmaken van bestaande wegen, maar tegelijk zoveel mogelijk loodrecht op het front terugtrekken.

Daarnaast waren er in 1944, vanuit de praktijk, een paar richtlijnen bijgekomen. De allerbelangrijkste waren misschien wel dat de terugtocht naar de nieuwe stelling altijd ’s nachts plaatsvond en dat deze beweging bij voorkeur werd aangestuurd vanaf het legerkorpsniveau.[25] Vrijwel alle originele Duitse papieren uit deze periode zijn verloren gegaan, maar van een enkele eenheid is een rapport bewaard gebleven over zo’n terugtocht.[26] Dit bevatte een aantal aanbevelingen. De belangrijkste was dat er, ongeacht de omstandigheden, altijd een reserve moest zijn. Een handjevol soldaten kon al voldoende zijn om de opmars van de tegenstander te vertragen. Ook moesten er overal opvangpunten worden ingericht voor verdwaalde groepjes of individuele soldaten. Daarnaast moest er te allen tijde contact zijn met de staf van het legerkorps. De infanterie moest het bevel krijgen over de artillerie, vooral omdat in een fluïde situatie verbindingen vaak problematisch waren. Tot slot concludeerde de opsteller dat kleine verkenningseenheden de volgende stelling en de wegen daarnaartoe moesten verkennen, ruim voor de hoofdmacht zich terugtrok.

Een achtergelaten Sturmgeschütz III bij Moerdijk. Dit type Duits materieel bracht Britse tanks veel verliezen toe, en daarmee vertraging in de opmars, omdat het leidde tot het patroon van concentreren-aanvallen-stoppen, en weer opnieuw. Foto Collectie Didden/Swarts

In een apart hoofdstuk van het hierboven genoemde handboek voor officieren werd ook aandacht besteed aan het vertragend gevecht, het inzetten van achterhoedes, het tijdig voorbereidingen treffen, het optimaal benutten van het terrein, enzovoort. Hoe ging dit vertragend gevecht in 1944 in zijn werk? Dat kunnen we afleiden uit een divisiebevel van de van de 712. Infanterie-Division (luitenant-generaal Neumann) van 14 september 1944.[27] Neumann wees Grenadier-Regiment 745, een van twee regimenten in de divisie, aan als achterhoede. De terugtocht moest om exact 21.00 uur beginnen. Het bevel legde vast wie waar front moesten nemen, waar de vakgrenzen waren en welke eenheden aan de divisie werden toegewezen. De hoofdmacht zou zich in één sprong terugtrekken terwijl de Pioniere bruggen opbliezen achter de laatste troepen. Voor dit doel kreeg ieder bataljon een groepje van deze genisten toegewezen met een eigen voertuig en voldoende explosieven. Eindverantwoordelijk waren de bataljonscommandanten. Intussen moest een achterhoede de vijand zo lang mogelijk ophouden. Het bevel luidde letterlijk: ‘Het komt er in de eerste plaats op aan dat de achterhoede de sterkte van de bezetting groter doet lijken dan zij is, en daarnaast het zwaartepunt legt bij de hoofdwegen om een snel oprukken van de vijand met tanks en verkenningsvoertuigen te verhinderen. De achterhoede voert verkenningen uit op de flanken om een penetratie of brugslag vast te stellen.’ Vervolgens werden er twee batterijen van de divisie-artillerie aangewezen die in stelling moesten blijven om vuursteun te kunnen geven aan de achterhoede. Tot slot kreeg de commandant van de antitankeenheid, Hauptmann Poll, bevel vooral geen kostbare 8,8 cm Flak-kanonnen achter te laten bij de achterhoede. Zijn eigen afdeling bestond uit drie compagnieën, twee daarvan met ieder drie stuks getrokken 7,5 cm Pak 40-kanonnen. Zijn gemotoriseerde compagnie was intussen al in Hulst aangekomen.

Het was de grootste angst van iedere Duitse commandant ingehaald of omsingeld te worden door geallieerde eenheden. Vandaar ook de nadruk op antitankwapens bij de achterhoede. Daarom had iedere compagnie van Neumanns divisie Ofenrohre uitgereikt gekregen.[28] De achterhoede stond onder bevel van één man, de zogenoemde Nachhutführer. Zoals gebruikelijk kregen de ondercommandanten alleen een algemeen bevel over het doel van hun inzet, de uitwerking bepaalden ze zelf volgens het principe van de Auftragstaktik. Deze aanpak bleek uiterst effectief. Tijdens de terugtocht van het 15. Armee, van de Seine tot de Westerschelde, waren er iedere dag legio mogelijkheden voor de gemotoriseerde geallieerde eenheden om Duitse troepen in te halen en te omsingelen. Iedere keer faalde een dergelijke poging omdat kleine Duitse achterhoedes, vaak niet meer dan een compagnie, roet in het eten gooiden.[29]

Een goede voorbereiding was natuurlijk essentieel. Ruim voor de Brits-Canadese aanval in Noord-Brabant werden op stafkaarten nieuwe opvanglinies ingetekend onder de naam Stellung II en Stellung III, routes voor de terugtocht werden vastgelegd en bij bruggen en veerponten stond luchtafweer (zie Kaart 1). Vanuit de Kriegsmarine was een speciale staf belast met het overzetten en ook het tonnage van iedere oversteekplaats was bekend, zodat iedere divisie vooraf precies wist welke voertuigen waar konden worden overgezet.[30] Aangezien Von Zangen en zijn staf een grote geallieerde aanval over een breed front verwachtten, werd een terugtocht tot achter de Waal en de Merwede gepland met de codenaam ‘Doppelsprung’.[31] Zo was ervaring een belangrijke factor van de effectiviteit van het Duitse optreden.

Kaart 1 Duitse opvanglinies voor de terugtocht

De Britse fysieke component

Noord-Brabant viel onder de Twenty-First Army Group onder bevel van Montgomery. Figuur 2 laat de samenstelling van de legergroep zien. Alleen het I Corps en XII Corps waren betrokken bij de slotfase van de strijd in Noord-Brabant. Hoe sterk waren hun divisies? De organieke sterkte van een Britse of Canadese infanteriedivisie was 18.347 man, van een Amerikaanse 14.037. Een Britse pantserdivisie telde op papier 14.964 man. De gemiddelde geallieerde divisie was dus een flink stuk groter dan een Duitse. Natuurlijk hadden ook de geallieerde eenheden zwaar geleden door de strijd in Normandië en toen ze in Noord-Brabant arriveerden, bedroegen hun verliezen ongeveer 11 procent.[32] Deze cijfers verdienen nog één kanttekening. Slechts een kleine minderheid in iedere divisie ging het directe gevecht aan met de vijand. Een divisie had een enorme ‘overhead’ van ondersteunende troepen zoals monteurs, artsen, chauffeurs, koks, administrateurs et cetera. In een Britse infanteriedivisie gingen slechts zo’n 3.500 infanteristen (23 procent van de totale sterkte) daadwerkelijk de vijand te lijf.[33] Maar juist in de infanteriecompagnieën viel 85 procent van de verliezen.

Figuur 2 21st Army Group

Een grote troef aan geallieerde kant was het absolute luchtoverwicht. Hierdoor hoefden hun eigen troepen niet te vrezen voor ingrijpen van de Luftwaffe en ze konden – in theorie – rekenen op ondersteuning vanuit de lucht. Hier was zelfs een speciaal onderdeel voor opgericht, de Second Tactical Air Force (TAF). Wat echter vooral opvalt bij de strijd in Noord-Brabant is dat de Britse luchtmacht, op enkele uitzonderingen na, schitterde door afwezigheid. De eenheden van de Second TAF, die opereerden vanaf bases in België (en eind september ook vanaf Volkel en Eindhoven), richtten zich vooral op de aan- en afvoerlijnen ver achter het front. Geheel conform de door henzelf opgestelde richtlijnen kwam steun aan de grondtroepen op de laatste plaats, na het behalen van het luchtoverwicht en het afsnijden van de vijandelijke aanvoerlijnen.[34] Hoewel deze keuze niet onlogisch was, betekende het wel dat er nauwelijks ruimte werd gemaakt voor Close Air Support (CAS). Vooral tijdens Market Garden leidde deze werkwijze ertoe dat de tegenstander zich overdag redelijk vrij kon verplaatsen en via weg en spoor versterkingen kon aanvoeren.[35] Maar ook tijdens Suitcase en Pheasant richtten Britse jachtbommenwerpers zich vooral op het isoleren van het slagveld (tegenwoordig: Battlefield Air Interdiction).

Behalve dat de Britse divisies meer manschappen telden dan hun Duitse tegenhangers, hadden ze ook meer artillerie en infanteriewapens. Hier hoort wel een kanttekening bij: de Britse mitrailleurs en antitankwapens waren inferieur aan de Duitse, een Bren Gun was niet opgewassen tegen een MG 42, een PIAT niet tegen een Panzerschreck/Ofenrohr. De grootste troef was gemotoriseerd vervoer. In tegenstelling tot hun tegenstander hoefden geallieerde infanteristen nooit grote afstanden te voet af te leggen en ook bij de infanteriedivisies waren de verkenningseenheden uitgerust met snelle pantserwagens. Montgomery’s legermacht was dus in hoge mate mobiel.

De Britse morele component

Vooral het Britse leger kampte met problemen ten aanzien van het moreel van de troepen. Het is niet zo dat de soldaten niet geloofden in de eindzege, maar velen waren na vijf jaar oorlogsmoe. Dit probleem werd al in de zomer van 1944 zichtbaar. Generaal-majoor Verney, die zojuist het bevel over de 7th Armoured Division had overgenomen, schreef een analyse aan zijn superieur, luitenant-generaal Crocker (I Corps).[36] Daarin constateerde hij dat zijn infanteriebataljons ‘are capable of carrying out single operations against fairly strong opposition, provided they receive the fullest support of t[an]ks and art[iller]y.’ Maar, ‘as soon as stiffening opposition is met, the attack, I am quite sure, is not pressed home.’ De belangrijkste reden? ‘a large number of the men, I think, are war-weary.’ Dat juist de meest ervaren eenheden, zoals de 7th Armoured en de 51st (Highland) Division, hieronder te lijden hadden, was niet toevallig. Na de bevrijding van Sicilië waren ze teruggekeerd naar Engeland om zich te voorbereiden op operatie Overlord, de invasie van Frankrijk. Daar troffen ze leeftijdgenoten die dezelfde periode in relatief comfortabele omstandigheden hadden doorgebracht, thuis in Engeland. De veteranen hadden jaren van strijd achter de rug, hadden kameraden zien sneuvelen en waren soms zelf gewond geraakt. Ze ontmoetten militairen die drie jaar lang geen vijand hadden gezien, maar al die tijd werden klaargestoomd voor Overlord. Waarom zouden uitgerekend zij, de veteranen, voor de zoveelste keer hun leven in de waagschaal stellen?[37] De oorlog in Europa kon alleen maar eindigen in een Duitse nederlaag. Wie wilde er op het laatst nog sneuvelen?

Deze twijfels kwamen in Normandië tot uiting in overdreven voorzichtig opereren, tactische blunders en tegenvallende prestaties, vooral bij de ‘oude rotten’. Dat leidde tot ingrijpen van hogerhand. Officieren die niet voldeden, werden overgeplaatst en tijdens de zomer en herfst van 1944 waren er veel wisselingen in de leiding van bataljons, brigades, en zelfs divisies. Montgomery verving zonder veel aarzelen iedere commandant die onvoldoende presteerde of zich niet aanpaste aan de veranderende omstandigheden en zo het einddoel in gevaar bracht.[38] Zo was ironisch genoeg ervaring in 1944 bij het Duitse leger een pluspunt geworden en bij de Britten eerder een nadeel.

Maar het grootste probleem aan geallieerde kant was wel wat bekend stond als de ‘manpower crisis’, het tekort aan met name infanteristen.[39] Het kwam er op neer dat het Britse expeditieleger op het gebied van mobilisabele mannen niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief tekortschoot. Inmiddels waren te veel geschikte jongemannen ingedeeld bij de Royal Air Force, het ministerie voor vliegtuigproductie, en de Special Forces.[40] Deze keuze was in hoge mate bepaald door de Britse premier, Winston Churchill. Dat uitgerekend de infanterie hiervan het slachtoffer werd lag ook aan verkeerde keuzes van de legerleiding. Een goede infanterist moet namelijk fysiek sterk, jong en gemotiveerd zijn, maar veel geschikte kandidaten kwamen bij andere onderdelen terecht. Montgomery was zich er ten volle van bewust dat zijn legermacht niet alleen relatief klein was, maar bovenal dat verliezen niet meer in voldoende mate konden worden goedgemaakt. Het Verenigd Koninkrijk liep tegen de grens aan van het aantal mannen dat kon worden opgeroepen. Eind 1944 gebeurde wat Montgomery had gevreesd: twee complete divisies moesten worden opgeheven.[41] Kortom: Montgomery wist dat hij, vanaf het moment dat zijn troepen voet aan wal zetten in Frankrijk, de verliezen zoveel mogelijk moest zien te beperken. Maar niet alleen het Britse leger zag de bodem van het menselijk reservoir in zicht komen.

Ook bij de Canadezen liepen de tekorten bij de infanterie snel op en niet alleen in Frankrijk. Zo verloor bijvoorbeeld de Black Watch op vrijdag 13 oktober bij pogingen om Woensdrecht in te nemen niet minder dan 184 man, waaronder 58 doden. Dat waren verliezen die niet eenvoudig konden worden goedgemaakt.[42] De vervanging was te gering in aantal en had, door gebrek aan ervaring, een veel kleinere kans ongeschonden uit de strijd te komen. Sommigen hadden nog nooit een handgraat gegooid of een mitrailleur afgevuurd toen ze aan het front arriveerden.[43] Het meest dramatisch was de situatie bij de 1st Polish Armoured Division van generaal-majoor Stanislas Maczek aangezien hun land nog in Duitse handen was en ze dus geen beroep konden doen op rekruten vanuit Polen zelf. Voor dit probleem werd een unieke oplossing gevonden. Gevangengenomen ‘Volksdeutsche’, geboren Polen die gedwongen aan Duitse kant vochten, kregen de keuze voorgelegd om in krijgsgevangenschap te gaan of zich bij hun landgenoten aan te sluiten om voor de geallieerde zaak te vechten. Menigeen koos voor het laatste en zo konden de Poolse verliezen gedeeltelijk worden gecompenseerd, al kwam het de gevechtskwaliteit van de divisie uiteindelijk niet ten goede.

Een Britse Typhoon-jachtbommenwerper. Een grote troef aan geallieerde kant was het absolute luchtoverwicht. Foto Collectie Didden/Swarts

De Britse conceptuele component[44]

Al voor D-Day wist Montgomery dat het expeditieleger waarmee hij het Derde Rijk de beslissende slag moest toebrengen problemen had op het gebied van het moreel plus een nijpend tekort aan troepen. Maar ook tactisch was het niet opgewassen tegen de Wehrmacht. De Britse troepen vochten niet flexibel genoeg. Als oplossing voor al deze fundamentele problemen koos Montgomery voor een manier van opereren die bekend kwam te staan als ‘Collosal Cracks’ (gigantische scheuren of bressen). Deze benaming spreekt voor zich: beuk net zo lang op de vijandelijke linies tot er grote bressen (‘cracks’) ontstaan en jaag daar vervolgens een zo sterk mogelijke troepenmacht doorheen. Omdat het Britse leger niet in staat was tot ingewikkelde manoeuvres, werd iedere aanval tot in detail gepland. Alle deelnemers moesten vooraf precies weten wat ze wanneer moesten doen. Een dergelijk gevecht heette dan ook een ‘set-piece battle’, een slag waarbij alles vooraf was uitgekiend. Ruimte voor improvisatie (en flexibiliteit) was er niet. Een ander kenmerk was dat zoveel mogelijk troepen zich concentreerden op de plaats waar de doorbraak moest komen.

Daarnaast was Montgomery’s tactiek vooral gericht op het vermijden van onnodige risico’s omdat zijn troepen eenvoudig niet goed genoeg voor waren voor een andere aanpak. Dat leidde tot het laatste, maar niet minst belangrijke, aspect: het overvloedig gebruik van vuurkracht, in de vorm van bombardementen vanuit de lucht, maar vooral, en zeker in Noord-Brabant, door artilleriebeschietingen. Zoals brigadegeneraal ‘Bill’ Williams, Montgomery’s eigen inlichtingenofficier, het verwoordde: ‘let metal do it rather than flesh.’[45] Gelukkig voor de Britten was de artillerie het meest professionele onderdeel van hun leger omdat artillerieofficieren beter opgeleid waren dan hun collega’s bij de infanterie.

Deze tactiek had natuurlijk inherente zwaktes. Opereren volgens een draaiboek was vragen om problemen. Oorlog is chaos en de vijand hield zich vaker niet dan wel aan het geallieerde programma. Dit leidde bij de Britse troepen telkens tot een neiging te stoppen wanneer de aanval niet volgens plan verliep, niet uit angst, maar omdat ze geen specifieke orders hadden voor de nieuwe situatie. Ook leidde deze manier van aanvallen tot een overvloedig gebruik van munitie, dat meestal niet in verhouding stond tot wat er nodig was. Dat zorgde voor veel verwoestingen en onnodige burgerslachtoffers. Wat tegenwoordig ‘collateral damage’ heet, was toen geen discussiepunt en zo betaalden vooral burgers de prijs van de buitensporige inzet van de artillerie.

Oorlog is een harde leerschool en gedurende de strijd in Normandië kwam nog een ernstig gebrek in de Britse wijze van oorlog voeren aan het licht. Al na enkele dagen werd duidelijk dat de officiële doctrine, waarbij tanks en infanterie gescheiden opereerden, niet werkte. En dus onderging de Britse tactiek geleidelijk een noodgedwongen transformatie.[46] Montgomery hield tijdens de strijd een vinger aan de pols door middel van ‘Immediate Reports’, die, zoals de naam aangeeft, meteen na een actie een analyse gaven van wat er goed en fout was gegaan.[47] Dankzij de inzichten die deze rapporten opleverden, veranderde Montgomery van een starre, dogmatische bevelhebber in een meer reflectieve. De rapporten resulteerden in een nuttige kruisbestuiving: ze gaven al snel aanleiding tot wijzigingen van bovenaf, maar ook van commandanten zelf kwamen ideeën.[48] Op den duur onderscheidden Montgomery en zijn staf drie soorten commandanten: de vernieuwers, de uitvoerders en de afremmers (‘blockers’).[49] Tegen de tijd dat de 21st Army Group in Nederland arriveerde, was een belangrijk deel van de laatste groep uit hun functie ontheven of weggestuurd. Ook de samenwerking tussen tanks en infanterie ging geleidelijk aan steeds soepeler.

Operaties Suitcase en Pheasant

Hoe pakte dit verschil in militair vermogen uit tijdens de gecombineerde operaties die eind oktober van start gingen? Die hadden een gelopen race moeten zijn, want de geallieerde overmacht in Noord-Brabant was overweldigend. Aan de vooravond van de operaties telde de 21st Army Group in Noord-Brabant twee legerkorpsen met acht divisies plus vijf zelfstandige tankbrigades. Tegenstander 15. Armee had op papier ook acht divisies, maar in werkelijkheid hadden die nog maar helft van hun organieke sterkte. In totaal had Montgomery voor de aanval de beschikking over 167.045 manschappen, bijna 2.000 stuks geschut en ongeveer 900 tanks.[50] Von Zangen kon daar slechts 65.000 man, iets meer dan 200 kanonnen en 60 rupsvoertuigen tegenover stellen.[51]

De operatie in West-Brabant, Suitcase, ging als eerste van start, op vrijdag 20 oktober. Het I Corps van Crocker telde vijf geallieerde divisies en drie tankbrigades. Naast de Britse 49th (West Riding) Division van generaal-majoor E.H. Barker trokken ook de Canadese 4th Armoured Division van generaal-majoor Harry Foster, de 1st Polish Armoured Division onder generaal-majoor Maczek en de 104th U.S. Infantry Division onder generaal-majoor Terry Allen ten aanval. Het Duitse LXVII. Armeekorps onder generaal Sponheimer beschikte - van west naar oost - over de Kampfgruppe Chill, de 346. Infanterie-Division (luitenant-generaal Walter Steinmüller) en de 711. Infanterie-Division (luitenant-generaal Josef Reichert), die beide zeer zwaar gehavend uit Frankrijk waren teruggekeerd. Daartussen, bij Zundert, arriveerde half oktober vanuit Tilburg de eveneens verzwakte 245. Infanterie-Division van luitenant-generaal Erwin Sander. De Duitse oostelijke flank bij Chaam en Gilze ten slotte was de verantwoordelijkheid van de 719. Infanterie-Division van luitenant-generaal Felix Schwalbe. Sponheimers legerkorps werd wel ondersteund door drie zelfstandige brigades uitgerust met Sturmgeschütze.[52]

Doel van operatie Suitcase was het innemen van het gebied Bergen op Zoom-Roosendaal. De operatie begon met een snelle doorbraak op 20 oktober langs de twee belangrijkste assen vanuit Antwerpen naar het noorden. Twee dagen later werd de Nederlandse grens bereikt bij Essen dat in een nachtelijke Canadese aanval ingenomen werd. Dat laatste tot grote verrassing van de Duitse verdedigers die een dergelijk flexibel optreden niet hadden verwacht. Vervolgens liep de opmars weer vast in het glooiende terrein bij Wouwse Plantage en de turfvaarten bij Bergen op Zoom en Roosendaal. Bij de laatste plaats schakelden Sturmgeschütze niet minder dan acht van de elf aanvallende Churchill-tanks uit, wat leidde tot een einde van de aanval en nieuwe orders.[53] Zo werd na enkele dagen een duidelijk patroon zichtbaar: concentreren-aanvallen-stoppen, en weer opnieuw.

Nadat de Kampfgruppe Chill zich eindelijk terugtrok uit Bergen op Zoom, stormden de Canadezen naar het noorden om bij Welberg opnieuw vier dagen lang te worden tegengehouden door de Kampfgruppe. Ook hier weer hetzelfde patroon. De enige uitzondering hierop vormden de zeldzame nachtaanvallen, die met name de pas gearriveerde Amerikanen al snel met succes onder de knie kregen. De riviertjes Dintel en Mark waren de volgende hindernis en de eerste twee pogingen om een bruggenhoofd te slaan (bij Standdaarbuiten en Nieuwe Veer) werden door snel Duits reageren in de kiem gesmoord. Pas op 2 en 3 november lukte het de Amerikanen en Polen met succes over te steken en kon de eindfase beginnen. Zo eindigde de veldtocht een week later, op 9 november, bij Moerdijk.

Bij Pheasant moesten vier Britse divisies - plus twee tankbrigades en de Prinses Irenebrigade - het opnemen tegen drie Duitse. Op de noordelijke flank van XII Corps (luitenant-generaal Sir Neil Ritchie) opereerde de 53rd (Welsh) Division van generaal-majoor Bobby Ross die als doel had zo snel mogelijk ’s-Hertogenbosch in te nemen.[54] Doel van de operatie was het bereiken van de lijn Moerdijk-Breda-Poppel. Zuidelijk van de Welshmen stond de 51st (Highland) Division van generaal-majoor Tom Rennie. De Schotten moesten via Schijndel een doorbraak forceren naar het westen. Daarnaast bevonden zich de ‘Woestijnratten’, de 7th Armoured Division van generaal-majoor G.L. Verney, die gebruik moest maken van een opening geforceerd door de Schotten. Het meest zuidelijk stond de 15th (Scottish) Division, onder bevel van generaal-majoor C.M. Barber, die als eerste doel Best en Tilburg had. De divisies kregen steun van de 150 tanks van de 33rd Armoured Brigade en de 200 van de 6th Guards Tank Brigade. Niet toevallig legde Ritchie zijn commandanten uit dat bij de komende operatie maar één ding telde: snelheid.[55] Het zou een vergeefse oproep blijken.

Tegenover Ritchies eenheden stond het Duitse LXXXVIII. Armeekorps van generaal Hans Reinhard. Dat bestond uit drie divisies. Rond ’s-Hertogenbosch stond de 712. Infanterie-Division van luitenant-generaal Friedrich Neumann. Tegenover de Highlanders was de 59. Infanterie-Division opgesteld die onder bevel stond van luitenant-generaal Walter Poppe. Beide eenheden hadden de terugtocht van het 15. Armee meegemaakt en waren sterk verzwakt. Bij Tilburg daarentegen arriveerde net een nieuwe eenheid, de 256. Volksgrenadier-Division van kolonel Gerhard Franz. De heldhaftige naam ‘Volksgrenadier’ was pure propaganda, want deze divisies telden ongeveer 2.000 manschappen minder dan de reguliere infanteriedivisies.

Op 22 oktober 1944 lanceerde de 53rd (Welsh) Division operatie Alan (iedere divisie had een eigen codenaam voor haar aandeel in Pheasant). De eerste dag bracht grote successen en vijfhonderd Duitsers gaven zich over. Ondanks deze snelle overwinning bezweek de Duitse verdediging niet en trok Neumanns divisie methodisch terug op ‘s-Hertogenbosch. Het duurde vervolgens tot 28 oktober eer de strijd om de Brabantse hoofdstad was gestreden. De Highlanders, die op 23 oktober operatie Colin lanceerden, kenden aanvankelijk ook succes. Bij de Essche Stroom liep de opmars vast in taaie Duitse tegenstand tot de Woestijnratten op 26 oktober een bres forceerden en daar razendsnel doorheen trokken. Vervolgens liep de aanval op Loon op Zand vrijwel meteen weer vast.

Zuidelijk daarvan slaagde de andere Schotse divisie er vrij snel in Best en Oirschot te bevrijden. Tilburg viel op 27 oktober vrij gemakkelijk in handen van de 15th (Scottish) Division, voornamelijk omdat Reinhards troepen zich tijdens de nacht hadden teruggetrokken op hun tweede stelling. Net als in West-Brabant ook hier hetzelfde patroon: aanvankelijk succes, dan een Duitse blokkade, dan weer voortgang, dan weer felle tegenstand. Alles een logisch gevolg van de ‘Collosal Cracks’-methode. Zodra een aanval op weerstand stuitte, was het wachten op de volgende instructies. Dat leidde tot voortdurend oponthoud precies op het moment dat de vijand uit zijn evenwicht was gebracht. Zo ging iedere keer het momentum verloren en kreeg de tegenstander tijd om zich te herpakken. Uiteindelijk bereikten de Highlanders op 31 oktober over een breed front de Bergsche Maas. Operatie Pheasant was hiermee na negen dagen officieel afgerond. Alleen het ‘eiland’ achter het Drongelens Afwateringskanaal was nog in Duitse handen. Dit werd op 4 en 5 november ingenomen in een aparte operatie, Guy Fawkes.

Highlanders in Schijndel. De prijs die Noord-Brabant betaalde voor de bevrijding was hoog, in aantal burgerslachtoffers en materiële schade. Foto Collectie Didden/Swarts

Op dit punt is het belangrijk een misverstand uit de weg te ruimen. Zoals beschreven was verliezen zoveel mogelijk beperken de kern van Montgomery’s operationele methode. De conclusie dat het met de verliezen bij de geallieerde troepen waarschijnlijk wel meeviel ligt voor de hand. Niets is minder waar. De verliescijfers van bijvoorbeeld de twee Schotse divisies, de 15th (Scottish) en de 51st (Highland) Division tonen dat overduidelijk aan.[56] Beide telden ieder negen infanteriebataljons. Toen ze Engeland verlieten, kort na D-Day, telde ieder bataljon 845 man, onder wie 34 officieren. Toen de oorlog eindigde in 1945 waren er in een bataljon in de 15th Division gemiddeld 144 doden en 649 gewonden gevallen, een totaal dus van 793. Bij de Highlanders telde elk bataljon gemiddeld 163 doden en 694 gewonden, bij elkaar 857 man. Van de officieren sneuvelde in beide divisies gemiddeld een derde. Dat betekent dus dat een Britse infanterist statistisch gezien bijna geen kans had om ongeschonden uit de strijd te komen. Omdat in de praktijk sommige officieren en soldaten meermaals gewond raakten, of eerst gewond raakten en later sneuvelden, kunnen de cijfers niet een-op-een worden geïnterpreteerd. Maar ze illustreren overduidelijk dat, ondanks het voorzichtig opereren, het leven voor de gewone infanterist even riskant was als in de Eerste Wereldoorlog, al was de medische zorg wel veel beter, vooral dankzij het juist ontdekte penicilline. En er is nog een tragisch gevolg dat niet onbenoemd mag blijven.

De combinatie van effectief Duits opereren en zware inleidende geallieerde artilleriebeschietingen leidde tot grote aantallen burgerslachtoffers. De prijs die Noord-Brabant betaalde voor de bevrijding was dan ook erg hoog. Een voorzichtige schatting komt uit op het getal van ruim 2.100 doden en minimaal 6.000 gewonden, de meesten door de geallieerde artillerie.[57] Daarbij kwam nog de enorme materiële schade. Het is dan ook geen wonder dat Zeeland, Noord-Brabant en Limburg tot de zwaarst getroffen provincies van Nederland behoorden toen de oorlog was afgelopen.

Conclusies

Bij veel confrontaties in Noord-Brabant in het najaar van 1944 toonden Duitse officieren keer op keer hun professionaliteit en bewezen ze dat ze tactisch beter waren dan hun tegenstanders. De Duitse troepen profiteerden maximaal van de voorzichtige aanpak van hun tegenstander en wisten meestal als eersten orde in de chaos van het gevecht te scheppen en dus te winnen. Maar ieder gevecht staat uiteindelijk in dienst van een hoger niveau, het operationele. Succes bij het ene vertaalt zich niet altijd in succes bij het andere.[58] Tactisch winnen betekent niet automatisch het bereiken van het operationele doel. Ondanks lokale successen werden de Duitse eenheden dag na dag teruggedrongen in de richting van de Maas. Het omgekeerde gold ook: de geallieerden verloren gevechten, maar bereikten wel hun operationele doel, het verdrijven van het Duitse 15. Armee uit Noord-Brabant. Dit fenomeen, gevechten winnen, maar de campagne verliezen, was Duitse officieren in 1944 maar al te bekend geworden. Er was zelfs een uitdrukking voor: ‘sie siegten sich operativ zu Tode.’[59]

De Duitse eenheden waren uiterst bedreven in het vertragend gevecht, een van de lastigste militaire manoeuvres. Veel hing daarbij af van de achterhoede en de juiste keuze qua terrein. Duitse eenheden ontkwamen iedere keer aan een omsingeling, hoewel de tegenstander sterker, mobieler, sneller en wendbaarder was. In de woorden van prominent militair historicus Martin van Creveld: ‘The German army was a superb fighting organization. In point of morale, elan, unit cohesion and resilience, it probably had no equal among twentieth-century armies.’[60] Bij deze lof moet wel een kanttekening worden geplaatst, want een deel van diezelfde Wehrmacht heeft zich tijdens de Tweede Wereldoorlog schuldig gemaakt aan misdaden tegen de menselijkheid inclusief de Holocaust, met name in Polen, op de Balkan en in de Sovjet-Unie. De beste soldaten ter wereld stonden in dienst van een boosaardig regime. Het is een ironie van de geschiedenis dat het principe van Auftragstaktik het eerste werd overgenomen door het Israëlische leger tijdens de Yom Kippur-oorlog (6-24 oktober 1973).

Bij deze laudatio hoort nog een nuancering, wan tussen de divisies bestonden flinke verschillen. De 59. Infanterie-Division van luitenant-generaal Poppe slaagde er nauwelijks in de opmars van de Schotten te vertragen en werd bijna vernietigd. Aan de andere kant van het spectrum stond de Kampfgruppe Chill. Deze geïmproviseerde eenheid was de meest efficiënte eenheid van het 15. Armee en werd Von Zangens Eingreifreserve. Toch had de Kampfgruppe dezelfde problemen als andere Duitse divisies. De verklaring voor het verschil moet worden gezocht in eersteklas leiderschap. Chill en een aantal van zijn belangrijkste ondercommandanten hadden het militaire vak geleerd aan het Oostfront. Ook hier was Auftragstaktik de cruciale factor waardoor zijn eenheid optimaal functioneerde.

Had het anders gekund? Het antwoord is nee. Montgomery’s infanterie was oorlogsmoe en van een middelmatige kwaliteit maar met zijn ‘Collosal Cracks’ haalde hij wel het maximale uit zijn troepen. De combinatie van overvloedig materieel en massale vuursteun bleek uiteindelijk genoeg voor de overwinning. Al vrij snel na de oorlog werd het mode om kritiek uit te oefenen op het voorzichtige Britse optreden en daarbij vooral het vizier te richten op Montgomery. Deze these wordt jammer genoeg tot op de dag van vandaag herkauwd door sommige historici.[61] Montgomery maakte inderdaad fouten, maar hij wist het maximale te halen uit de troepenmacht die hem ter beschikking stond en bleek bovendien bereid om bij te leren. Hij had gekozen voor een methode die, hoe beperkt ook, uiteindelijk zou resulteren in een overwinning met zo weinig mogelijk verliezen. Onder de streep was dat het enige wat telde.

 

[1] H. Essame, The Battle for Germany (New York, 1969) 52-3.

[2] Een versie van dit artikel verscheen in Het Noordbrabants Historisch Jaarboek 38 (2021).

[3] Namelijk 20 van de 26 brigades. Ook de twee Canadese eenheden (één divisie en één pantserbrigade) volgden de Britse tactiek al hadden die een andere dynamiek wat betreft de fysieke en morele component. Alleen de 104th U.S. Infantry Division valt buiten dit betoog.

[4] Kriegstagebuch Heeresgruppe B, Führerbefehle, Ia 839/44, 25.09.44. Roll 3 folder 5.

[5] Dagorder veldmaarschalk Model (KTB LXXXXIX AK, Gefechtsbericht, 01.09.44).

[6] Montgomery Directive M 527, 27.09.44.

[7] Montgomery Directive M 532, 16.10.44.

[8] Defensiestaf, Nederlandse Defensie Doctrine (Den Haag 2019); Chief of Staff of the British Army, Army Doctrine Publication Operations (Londen 2010).

[9] Georg Tessin, Verbände und Truppen der deutschen Wehrmacht und Waffen-SS im Zweiten Weltkrieg 1939-1945 Band 15, (Osnabrück, 1988) 154-155.

[10] Kriegstagebuch LXXXVIII. Armeekorps, Anlage B 265, 09.09.44 en B 271, 13.09.44, War Diary 50th Division, 09.09.44; First Canadian Army SIR 17.09.44.

[11] Jack Didden en Maarten Swarts, The Army that got away, The 15. Armee in the summer of 1944 (Drunen, 2022).

[12] Montgomery of Alamein, Normandy to the Baltic (Londen, 1946) 121.

[13] Zie bijvoorbeeld O.P. van Wiggen et al, Tactiek om te begrijpen (Almere, 2009) 23-33.

[14] Voor een uitvoerige discussie verwijs ik naar mijn dissertatie, Fighting Spirit (Nijmegen, 2012) 341-357.

[15] Norbert Haase, ‘Wehrmachtangehörige vor dem Kriegsgericht’, in Rolf-Dieter Müller en Hans-Erich Volkmann, Die Wehrmacht, Mythos und Realität (München, 1999).

[16] Volksdeutsche waren mannen van dienstplichtige leeftijd uit gebieden die het Derde Rijk sinds 1939 had ingelijfd, meestal delen van Polen, Frankrijk of Tsjechië.

[17] Interrogation Report Second Army, 10 september 1944.

[18] Een uitzondering vormden de Fallschirmjäger.

[19] Kriegstagebuch LXXVIII. Armeekorps, 09.10.44.

[20] Wiggen et al, Tactiek om te begrijpen, 7.

[21] Een uitgebreide bespreking van de ontwikkeling staat in Stephan Leistenschneider, ‘Auftragstaktik’, in Gross, Führungsdenken in europäischen und nordamerikanischen Streitkräften im 19. und 20. Jahrhundert (Hamburg-Berlijn-Bonn, 2001) 175-190.

[22] B.H. Liddell Hart, The other side of the Hill (Londen, 1948) 265.

[23] Dat valt af te leiden uit de Personalakten van de betreffende officieren en de verhoren van de krijgsgevangenen in de Britse en Canadese Intelligence Reports en Intelligence Summaries.

[24] Heeresdienstvorschrift 300/II, Berlin 1936, 511-530.

[25] Deze ervaringen sluiten naadloos aan bij die van de Amerikanen en Zuid-Vietnamezen in 1972. Zie: G.H. Turley, The Easter Offensive, Vietnam 1972 (Novata, 1985).

[26] KTB 331 ID, Gefechtsbericht (Ia 437/44), 08.10.44.

[27] KTB 712 ID, Divisions Befehl Nr. 12, Ia 8230 (3020)/44, 14.09.44.

[28] Verhoren POW’s van 712 ID door het Canadese leger.

[29] Zie voor legio voorbeelden Didden en Swarts, The Army that got away.

[30] KTB Admiral in den Niederlanden, 08.10.44 en 10.10.44; KTB LXXXVIII AK, 12.10.44, 16.00 uur, Anlage C261, 05.10.44 en Anlage B 397 15.10.44.

[31] KTB LXXXVIII AK, Anlage B 438, 27.10.44.

[32] L.F. Ellis, Victory in the West Volume II, The Defeat of Germany (Londen, 1968) 141.

[33] Jean Bouchery, The British Tommy in North-West Europe Vol. 2, Organisation, Armament and Vehicles (Parijs, 2001) 40-46.

[34] Zoals vastgelegd in Coningham’s instructie FM 100-20.

[35] Voorbeelden in Jack Didden en Maarten Swarts, Kampfgruppe Walther and Panzerbrigade 107, A Thorn in the Side of Market Garden (Drunen, 2016).

[36] Brief van generaal-majoor G.L. Verney aan luitenant-generaal John Crocker, 24.08.44.

[37] Brief aan de auteur van majoor Eric Mainwaring (commandant A Company 5th Queen’s Own Cameron Highlanders) 10 juni 1985. Enkele Highlanders vochten al vijf jaar en waren er bij toen de divisie in 1940 in Frankrijk een verpletterende nederlaag leed.

[38] Amerikaanse bevelhebbers zoals Omar Bradley (U.S. 12th Army Group) waren nog rigoureuzer en ontsloegen commandanten bij de minste of geringste tegenslag.

[39] Een uitgebreide analyse over de oorzaak van deze crisis staat in John Robert Peaty’s proefschrift uit 2000 (British Army Manpower Crisis 1944).

[40] De algemene benaming voor commando’s en andere specialistische eenheden.

[41] In augustus de 59th (Staffordshire) Division en in oktober de 50th (Northumbrian) Division.

[42] War Diary Black Watch, October 1944, LAC RG 24-15009.

[43] C.P. Stacey, The Victory Campaign, The operations in North-West Europe 1944-1945 (Ottawa, 1966) 385.

[44] Deze paragraaf is gebaseerd op Stephen Ashley Hart, Colossal Cracks, Montgomery’s 21st Army Group in Northwest Europe 1944-45 (Mechanicsburg, 2007) en Timothy Harrison Place, Military Training in the British Army 1940-1944 (Londen, 2000).

[45] Max Hastings, Overlord, D-Day and the Battle for Normandy 1944 (Londen, 1984) 180.

[46] Een gedetailleerde studie is Charles James Forrester, ‘Montgomery and his Legions’, A Study of Operational Development, Innovation and Command in 21st Army Group, North-west Europe 1944-1945 (dissertatie University of Leeds, 2010).

[47] Te vinden in de WO 205 archiefstukken van de 21st Army Group.

[48] Belangrijke vernieuwers waren generaal-majoor ‘Pip’ Roberts (11th Armoured Division) en brigadegeneraal Michael Carver (4th Armoured Brigade).

[49] Deze kwestie wordt uitgebreid besproken door Hart.

[50] Met dank aan Johan van Doorn die de Q(uartermaster) Files van de 21st Army Group heeft geanalyseerd.

[51] Geëxtrapoleerd uit Kriegstagebuch LXXXVIII. Armeekorps september 1944, Ia Anlagen.

[52] Namelijk 244, 280 en 667 die samen ongeveer 40 voertuigen in de strijd konden werpen.

[53] War Diary 9th Royal Tank Regiment, 29.10.44.

[54] Om verwarring te voorkomen: de Britse rang van generaal-majoor staat gelijk aan de Duitse luitenant-generaal. De daaropvolgende rang was luitenant-generaal, in de Wehrmacht generaal.

[55] War Diary XII Corps, Operational Instruction No. 17, 20.10.44.

[56] H.G. Martin, The History of the Fifteenth Scottish Division 1939-1945 (Edinburgh/Londen, 1948) Appendix A; J.B. Salmond, The History of the 51st Highland Division 1939-1945 (Edinburgh, 1952) 273.

[57] Johan van Doorn komt voor West-Brabant uit op 650 burgerdoden, deze auteur voor de rest van Noord-Brabant op bijna 1500. Dit betreft alleen slachtoffers van de bevrijding. Het totale aantal burgerslachtoffers als gevolg van oorlogsgeweld in de provincie ligt veel hoger.

[58] Army Doctrine Publications 2010, 3-19.

[59] Karl-Heinz Frieser, red., Das Deutsche Reich und der Zweite Weltkrieg Band 8, Die Ostfront 1943/44 (München, 2007) 594.

[60] Martin van Creveld, Fighting Power German and U.S. Army performance 1939-1945 (Westport Connecticut, 1982) 163.

[61] Ook Anthony Beevor voegt zich in Arnhem, The Battle for the Bridges (Londen, 2018) bij het koor van aanklagers met het herkauwen van de oude Amerikaanse klachten. Aan Nederlandse kant publiceerde Maarten van Rossem in 2020 nog een onnozel boekje met de veelzeggende titel Allemaal de schuld van Montgomery.

Over de auteur(s)