Hans Jaap Melissen reist al 25 jaar naar conflicthaarden. Oorlog is een fenomeen dat hem fascineert en een grote aantrekkingskracht op hem uitoefent. Tijdens zijn werk kwam hij veel mensen tegen die dat ook zo beleven en in zijn recente boek Van oorlog ga je houden gaat hij op zoek naar de oorzaken van de liefde voor het gewapende conflict.[1] Op dat gevoel rust een zwaar taboe en in zijn boek zegt Melissen dat het klinkt als een ‘label uit de psychiatrie’. Melissen is niet bang voor ongemakkelijke waarheden en vindt de Nederlandse benadering van oorlogsjournalistiek veel te voorzichtig. De verhalen die hij wil vertellen zijn vaak klein, ‘portretten van getroffen mensen, gewone burgers of van dokters en patiënten in klinieken met grote tekorten’. In een interview met de Militaire Spectator vertelt hij over zijn vak, collega’s en de dreigende gevaren in het veld. Militaire deskundigen die in talkshows optreden geeft hij een advies: ‘Laat je niet in de val van de glazen bol lokken’.
Schrijver en verslaggever Hans Jaap Melissen (1968) deed American Studies aan de Universiteit Utrecht en wist al jong dat hij de journalistiek in wilde. In dienst van Radio Nederland Wereldomroep maakte hij zijn eerste reizen naar conflictgebieden. Later werd hij volledig freelancer en momenteel behoren onder meer Trouw, NU.nl, EenVandaag en de VPRO tot zijn opdrachtgevers. Ook is hij regelmatig als commentator te zien op tv. Eerder schreef hij de boeken Haïti, een ramp voor journalisten: puinpaparazzi, televisieacties en rampeninflatie (2010) en IS, tot alles in staat. De opmars van een terreurbeweging (2015).
‘De afgelopen weken is gebleken dat ik misschien wel verstandiger ben dan de redacties van The New York Times, Associated Press, het NOS-Journaal, de Volkskrant, NRC... Vergeet ik er nog een paar?’ Hans Jaap Melissen komt meteen te spreken over de inslag van een raket die op 17 oktober werd gemeld bij het al-Ahli Arab Hospital in Gaza-Stad. ‘Sommige bronnen meldden 500 doden en nog eens honderden mensen onder het puin. Veel media namen het dodental klakkeloos over. Maar hier, vanuit het centrum van Utrecht, weet ik dat het niet kan kloppen. Dat komt door mijn ervaring, maar ook doordat ik het slimmer en koelbloediger benader.’ Melissen is de laatste die zal beweren dat hij de wijsheid in pacht heeft: ‘Ik zal ongetwijfeld ook fouten hebben gemaakt, maar mijn structuur klopt beter dan bij al die media die voor de zoveelste keer de mist ingingen. Het is een basale procedure om niet zo maar één bron te volgen. Het napraten van overheden of andere instanties en dan verder geen controle uitvoeren op de feiten is natuurlijk niet goed. De gedachte dat iedereen eerlijk is in een oorlog moet je vrij snel laten varen.’
Hans Jaap Melissen in Beiroet tijdens de Israëlisch-Libanese Oorlog van 2006: ‘De gedachte dat iedereen eerlijk is in een oorlog moet je vrij snel laten varen’. Foto Hans Jaap Melissen
De irritatie over het blind vertrouwen van slachtofferaantallen zit diep bij Hans Jaap Melissen. Hij noemt het voorbeeld van Haïti, waar in 2010 een zware aardbeving plaatsvond. ‘De overheid kwam met een dodental van 316.000 en veel media namen dat over, zonder de vraag te stellen: waar zijn al die lichamen dan?[2] Gewoon normaal je hersens laten draaien ontbreekt nogal eens in de journalistiek.’ Melissen ging zelf op onderzoek uit en later stelden de overheid van Haïti en hulporganisaties het slachtofferaantal inderdaad naar beneden bij. ‘Nu, eind oktober, hoor je niets meer over de explosie bij het ziekenhuis in Gaza-Stad, een teken dat het slachtofferaantal veel lager gelegen zal hebben. De NOS is er overigens lang mee doorgegaan om het aanvankelijk verstrekte slachtofferaantal te blijven noemen. Het is een soort drang om feiten te moeten brengen, terwijl die er helemaal niet zijn. Blijkbaar is het te moeilijk om te zeggen: we doen er even niets mee, of: we weten het nog niet. Bij het ziekenhuis was niet vastgesteld van wie het explosief afkomstig was, terwijl de beelden aantoonden dat er nooit honderden mensen onder het puin konden liggen, want dat puin was er niet. Ik vind het schandalig dat een groot nieuwsmedium als de NOS daar dan in meegaat.’ Hoe krijg je dan een antenne voor betrouwbare bronnen? ‘Door steeds terug te koppelen naar je eigen gevoel voor logica. Soms is er door meerdere bronnen iets opgetuigd en klopt het niet, dat kun je dan uit dat verhaal opmaken. Je moet continu je shit detector aan hebben staan.’
‘Volmaakt gelukkig’
Dat jonge, onervaren journalisten fouten kunnen maken, begrijpt Melissen maar al te goed. Toen hij begin jaren 90 als dienstweigeraar voor de Commissie van Advies van het Bureau Gewetensbezwaren zat had hij niet kunnen denken dat hij zelf door vallen en opstaan zijn weg in de oorlogsjournalistiek zou vinden. Na het gesprek kreeg hij meteen te horen dat hij een plek voor zijn vervangende dienstplicht mocht gaan zoeken. Die vond hij bij Radio Utrecht, waar hij regionaal verslaggever werd. Achteraf werd niet de dienstplicht, maar zijn baan als beginnend journalist de eerste stap op weg naar een oorlog. Later ging hij naar de Wereldomroep en in februari 1998 maakte hij zijn eerste reis naar een conflictgebied. Aan boord van het Amerikaanse vliegdekschip USS George Washington was hij getuige van het afblazen van een aanval op Irak, waar het regime van dictator Saddam Hussein op het laatste nippertje besloot toch VN-wapeninspecteurs toe te laten. In 1999 was Melissen in Kosovo, dat hij vanuit het veilige Macedonië pas inging in het kielzog van NAVO-grondtroepen. Terug in Nederland hoorde hij hoe collega’s die over de oorlog praatten feiten verdraaiden om hun werkomstandigheden veel heftiger te laten lijken dan ze in werkelijkheid waren geweest. Melissen begon te beseffen dat oorlog te gebruiken is ‘als medaille, als troefkaart’, en dat oorlogsbezoekers er veel uit kunnen halen.
Zonder zijn eigen belevenissen op te kloppen, realiseert hij zich dat het reizen naar oorlogsgebieden verslavend is en dat hij niet anders kan dan daaraan toegeven. Na 9/11 moet Melissen daarom naar wel naar Afghanistan, waar hij zich door de omstandigheden van een dreigende oorlog ‘volmaakt gelukkig’ voelt en ‘intenser’ leeft ‘dan ooit tevoren’. Door de jaren heen is hem duidelijk geworden dat saamhorigheid en verbondenheid mensen gelukkig kunnen maken in een oorlog.
Broederschap en heldendom
Een van de thema’s die Melissen in zijn boek noemt is broederschap, wat zowel militairen als burgers, journalisten en hulpverleners kunnen voelen onder oorlogsomstandigheden. Hij sprak er onder meer over met Bart Hetebrij, voormalig humanistisch raadsman bij Defensie, die hem in contact bracht met veteranen. Zij vertelden hem hoe zij in Bosnië of Uruzgan de intense beleving hadden dat de dood altijd dichtbij was, waardoor iedereen op een constant hoog adrenalineniveau zat en de onderlinge verbondenheid onder militairen groeide. Melissen sprak ook met zijn Amerikaanse collega Sebastian Junger, die stelt dat oorlogen eerder ‘helend dan gevaarlijk zijn voor het geestelijk welzijn van mensen’. Het gaat dan wel om mensen die zelf niet door geweld getroffen zijn. ‘Er bestaan verschillende soorten broederschap’, zegt Melissen. ‘Broederschap onder militairen betekent sterven voor elkaar. Bij journalisten is dat anders. Het is de club waar je bij hoort, maar het zijn ook je concurrenten. Wij zijn een eenzame beroepsgroep. De broederschap ontstaat waarschijnlijk eerder met de mensen met wie je ter plaatse werkt, je fixer, je chauffeur of je tolk. Je leert mensen kennen bij wie je logeert. Daar zit de broederschap meer in dan naar collega’s toe. Als ik de keuze heb en ik zie een hotel halfvol met Nederlandse journalisten, dan ga ik daar zeker niet zitten. Ik kom niet om te praten over thuis of over Nederlandse dingen. En vaak gaat het zo: ‘‘Wat ga jij doen vandaag?’’ ‘‘Ik ga die en die interviewen.’’ ‘‘Oh, dat hebben wij gisteren al gedaan’’. Afschuwelijk.’
Een journalist en een fixer kijken naar Iraakse militairen in het westen van Mosul, 2017: ‘Broederschap onstaat eerder met de mensen met wie je ter plaatse werkt’. Foto Panos Pictures/ANP, Iva Zimova
Melissen schrijft ook over heldendom, ‘iets dat totaal niet tot de Nederlandse cultuur behoort’. Militairen, rebellen of journalisten die nadrukkelijk proberen de held te worden zijn volgens Melissen fout bezig en als journalist naar een oorlogsgebied gaan is volgens hem geen ‘heldenprestatie’. In het boek vertelt Marco Kroon hoe de Militaire Willems-Orde hem eenzaam maakte, want deels doordat ze naar hem opkeken, gingen collega’s hem opeens anders behandelen en niet meer bij hem aan tafel zitten. Melissen concludeert dat militairen, rebellen, journalisten en politici hun eigen oorlogservaringen soms zo vertellen dat ze er als held uitkomen. Marco Kroon noemt in dat verband commandanten die in Uruzgan bewust het leven van ondergeschikten op het spel zouden hebben gezet om een gevechtsinsigne te krijgen. Melissen spreekt van ‘oorlogsliegen’, waarbij ‘jezelf tot held fabuleren’ voor een deel ook per ongeluk kan gaan, omdat het menselijk geheugen nu eenmaal losse dingen met elkaar verbindt tot bepaalde verhaallijnen. Waar militairen medailles als bewijs van inzet kunnen tonen, ‘is voor veel journalisten het kogelwerend vest de badge of honour’, schrijft Melissen. In het gesprek vult hij dat aan: ‘Velen staan met een kogelwerend vest op hun profielfoto, terwijl tv-verslaggevers het ding pas vlak voor de uitzending over hun t-shirt aantrekken. Het zijn selfie warriors die de aandacht op zichzelf willen richten. Er zijn ook foto’s van mij in zo’n vest, maar ik stuur die niet meer rond’.
Volgens Melissen hebben nogal wat collega-journalisten een flinke slok alcohol nodig om het vol te kunnen houden. Zelf doet hij het werk alcoholvrij om continu scherp te kunnen blijven. Dat dit nodig is bewijzen de passages in zijn boek waarin hij situaties van inkomend vuur beschrijft en snel moet denken en handelen om een veilige plek te kunnen vinden.
Werken in oorlogsgebied
In conflictgebieden kunnen journalisten getuige zijn van schokkende gebeurtenissen. Hoe gaat Hans Jaap Melissen daarmee om? ‘Ik schrik niet meer van dode lichamen. Daar is immers niets meer aan te doen’, zegt hij. ‘De emotie er omheen is erger. Op 5 oktober was ik in Hroza, Oekraïne, toen daar een Russische raket op een winkel en café neerkwam. Er vielen 59 doden. In het café zaten mensen die van een begrafenis kwamen. Ik was een paar uur later in het dorp en heb daar tussen al die lichamen gestaan, waarvan een deel al in zakken zat. Van de lichamen die er nog lagen moest de identiteit nog vastgesteld worden, dat is ingrijpend om te zien. Een man die verderop aan het werk was geweest, terwijl zijn vrouw eten kookte op de bijeenkomst, bleef bij haar lichaam en hielp haar in de vrachtwagen tillen. Dat vind ik een gruwelijker beeld, dat blijft je meer bij dan de soms letterlijke hopen vlees. In het begin van mijn journalistieke loopbaan was het moeilijker en dacht ik er veel langer over na, maar op een gegeven moment wordt het ook gewoon werk.’
Dat oorlogsjournalistiek op een zeker moment ‘gewoon werk’ wordt, illustreert Melissen met een verhaal uit Haïti, waar hij de directeur van het mortuarium in Port-au-Prince interviewde. ‘De lijken lagen tot aan zijn deur en terwijl ik mijn shirt voor mijn neus hield tegen de doordringende stank, zat hij gewoon soep te eten.’ Melissen at een aantal weken geen vlees meer, maar raakte het nare gevoel in Nederland weer kwijt. ‘Het was tijdelijk en heel heftig. Dat is een gezonde reactie. Pas als het niet overgaat, je functioneren blokkeert of tot vermijding van situaties leidt of je houdt er de rest van je leven last van, dan is er iets niet goed gegaan in de verwerking. Ik had een normale reactie op een abnormale situatie.’
Een trauma hield Melissen tot nu toe niet aan zijn werk over, maar het is een thema dat hem boeit en dat in zijn boek veel aandacht krijgt. ‘Marco Kroon zegt dat trauma voor sommigen een soort hobby is, een medaille bijna. Sommige mensen hebben op hun twitteraccount ‘PTSS’ staan, maar waarom zou je dat bij je cv zetten? Is het dan je identiteit geworden? Het boek Van oorlogstrauma naar klaagcultuur van Jolande Withuis vind ik op dat gebied interessant. Het is belachelijk hoe het begrip trauma op van alles en nog wat wordt toegepast, bijvoorbeeld op supporters van Ajax als het elftal een wedstrijd verloren heeft.’ De meeste veteranen kunnen een missie goed verwerken en zien een uitzending vaak als een verrijking van hun leven en hun loopbaan. ‘Militairen op uitzending kunnen ervan genieten hun beroep te kunnen uitoefenen, want daar hebben ze voor getraind en gewerkt’, zegt Melissen. ‘Uiteraard hebben zij ook oog voor de zware en trieste omstandigheden, maar het is een minderheid die dat niet kan verwerken en er psychisch last van houdt. Bij oorlogsjournalisten komt dat uiteraard ook voor. Ik heb ooit een training voor oorlogsverslaggevers gehad in Engeland, bij voormalige SAS-leden. In die groep werd scherp gekeken wie er in paniek raakte en ik kwam daar steeds als beste uit. Het ging om gecreëerde situaties, zoals omgaan met agressie, hoe je te gedragen bij een checkpoint of gewonden in een donkere kelder zien te vinden. Je moest steeds goed luisteren naar de instructies en eventuele coördinaten. Ik kan heel goed dingen uitschakelen en de focus op de kern leggen.’ Volgens Melissen is kalm blijven tot op een zekere hoogte ook voor journalisten trainbaar: ‘Je moet je kunnen verplaatsen in een ander, bijvoorbeeld de militair of rebel die bij een checkpoint staat en je aanhoudt. Dan zet je meteen je zonnebril af en doe je, als het donker is, de binnenverlichting van je auto aan. Als je dat telkens opnieuw moet bedenken heb je een probleem. In het begin reisde ik weleens met meerdere mensen, vooral om kosten te delen, maar als zo’n fotograaf of journalist niet beseft dat hij beter niet in het gezicht van een militair kan flitsen, kan het gevaarlijk worden. Daarom ben ik later vooral alleen op pad gegaan.’
Misschien komt het over alsof Hans Jaap Melissen een dikke teflonlaag heeft, maar hij denkt er wel degelijk dieper over na. Zo beschrijft hij in zijn boek de e-mail met gruwelijke foto’s die laten zien hoe Iraakse rebellen in 2004 zijn voormalige tolk Jamal onthoofden. Melissen besloot een tijdje niet naar Bagdad te gaan, maar geleidelijk kwamen zijn gevoelens weer tot rust en tot een carrièreswitch naar een rustigere baan in de journalistiek kwam het niet.
Dat hij zelf nooit ontvoerd is, gewond geraakt is en al zijn reizen heeft overleefd dankt Melissen – naast toevalligheden waarvan hij sommige misschien niet eens kent – aan zijn aangeboren kalmte en koelbloedigheid. Nuchter schrijft hij over het geval hij ontvoerd zou worden: ‘Ik maak me geen illusies over hoezeer de Nederlandse regering dan haar best had gedaan om mij vrij te krijgen’.
Zelf gaan kijken
In oorlogsgebied is Melissen ‘hyperalert’ en ziet, voelt, hoort en ruikt hij alles. Kunnen journalisten de risico’s tegenwoordig eigenlijk niet beperken door sociale media te bestuderen en andere technologie te gebruiken? Moeten zij wel zelf naar het front? ‘Voor het zoeken naar de waarheid op sociale media, de open source-informatie, hoef je niet in de modder te hebben gestaan. Toch denk ik wel dat het helpt, want dan komen er eerder basale vragen bij je op’, zegt Melissen. Sommige media, zoals de BBC en Der Spiegel, zetten het stempel ‘gecontroleerd’ op artikelen en leggen aan hun lezers uit hoe hun verslaggevers te werk gaan. ‘Dat is een goede aanpak, want je moet open zijn en laten zien hoe je aan je informatie komt. Ik heb nogal eens kritiek gekregen als ik op Twitter schreef dat de waarheid sneuvelde: daar heb je hem weer met dat cliché. Diezelfde journalisten hebben dat hoge dodental in het ziekenhuis in Gaza-Stad geloofd.’ Volgens Melissen kunnen journalisten soms de mist ingaan omdat ze worden ‘volgepompt’ met opdrachten. ‘De moderne journalist wordt vaak gevraagd of hij ook nog even iets voor de podcast kan doen, voor sociale media of iets anders. Dan ben je vooral bezig je te uiten, maar op een zeker moment is die uiting nergens meer op gebaseerd, zeker niet op journalistiek onderzoek of nadenken’.
Journalisten zoeken dekking tijdens een raketalarm in de zuidelijke Israëlische stad Sderot, 23 oktober 2023. Foto ANP/AFP, Jack Guez
Zelf gaan kijken in oorlogsgebied is niet altijd even makkelijk, weet Melissen uit eigen ervaring. Ooit ging hij in Irak embedded mee met de Amerikanen, maar dat leverde veel frictie met de militairen op. ‘Je mag tegenwoordig veel minder, legers zijn veel restrictiever dan vroeger. Ze willen het verhaal in eigen hand houden. Ik zou een goede defensievoorlichter kunnen zijn, want ik ken alle trucs nu wel. Het is het vak van voorlichters om dingen positief te framen. Daarom wilde ik nooit embedded bij de Nederlandse defensie. Ik laat mijn werk niet door een of andere sergeant goedkeuren. De voorlichter op de basis in Uruzgan wilde invloed hebben op de teneur van het verhaal, vertelden collega’s die het hebben meegemaakt. Bij lopende operaties, waarbij militairen gevaar lopen als bepaalde feiten naar buiten komen, is dat natuurlijk een andere zaak.’ Embedded gaan en met militairen mee mogen naar het ontbijt om ‘hagelslag en aardbeienjam te eten’; van Melissen hoeft het niet.
Een ervaren journalist als Melissen vindt zijn eigen weg wel. ‘In een oorlog zijn heel veel verschillende verhalen te vertellen. Je kunt een keer naast een vurende infanterist zitten en daar over vertellen of schrijven, maar niet twaalf dagen achter elkaar. Je zoekt eerder naar thematische verhalen. Als je in Oekraïne bent merk je dat iedereen door de oorlog geraakt is. In de trein kun je willekeurig iemand aanspreken en dan krijg je een verhaal over hoe die persoon of zijn of haar familie in die oorlog zit. Je blindstaren op het front en een raket die ‘pang’ zegt heeft weinig nut. Het is ook niet te verkopen als verhaal, geen enkel medium wil het hebben. Naar human interest-verhalen is veel meer vraag.’
Melissen begrijpt waarom er steeds meer beperkingen voor de media zijn: ‘Dat komt ook door de moderne techniek. Die helpt ons van afstand te werken, terwijl commandanten militairen moeten afremmen om niet te veel op sociale media te zitten. In Oekraïne willen de politiek en de legerleiding niet iedere dag honderden journalisten aan het front hebben staan, van wie sommigen voor de aardigheid voor hun vriendin een selfie maken en het op Facebook zetten, waarmee ze de posities verraden aan de Russen. Ik was in een loopgraaf buiten Bachmoet en daar mocht ik ook bepaalde kanten niet op fotograferen of filmen. Dingen in het landschap, zoals elektriciteitsmasten, kunnen voor de Russen simpele aanknopingspunten zijn. In deze tijd kun je live streamen vanuit oorlogsgebied, dus dat er restricties zijn is wel begrijpelijk. Journalisten worden wel toegelaten op plekken waar het goed gaat en dat realiseer ik me goed. Soms schieten militairen een paar keer voor de journalisten en dan heb je een mooi beeld, wat natuurlijk geen normale situatie is.’
Tussen de verhalen van mensen in oorlogsgebied verliest Melissen de operationele kant van een conflict nooit uit het oog. Sommige deskundigen trekken in Oekraïne parallellen met de Eerste Wereldoorlog, terug naar de loopgraven, maar nu hangen er drones boven, terwijl cyber en hyperwapens het nog complexer maken. ‘Ja, het is een hele rare mix’, beaamt Melissen. ‘Mij viel bij het begin van het tegenoffensief in Oekraïne op dat militaire deskundigen zeiden: over twee weken moeten de Oekraïners een doorbraak geforceerd hebben. Dat vond ik interessant, want die experts zijn misschien nog nooit in het land geweest. Ze krijgen vragen gesteld over de toekomst en willen daar dan iets over zeggen. Er gaan clichés leven over winter en modder.’ Melissen wijst er op dat de gevechten in Oekraïne vaak niet met zwaar materieel verlopen, maar worden gevoerd door militairen die lopend naar voren gaan. ‘Nee, talkshows kijken voor informatie levert niet zoveel op, je kunt beter lezen wat mensen in Oekraïne zelf zeggen. Militaire deskundigen moeten zich niet in de val van de glazen bol laten lokken en, omdat ze gezagsgetrouw zijn, dan maar met een antwoord over de toekomst komen. Aan de andere kant is het ook zo dat bijna niemand wordt afgerekend op zijn voorspellingen.’
Verhalen van verslaggevers uit oorlogsgebieden moeten worden geïllustreerd en Melissen ziet dat fotografen vaker de gevaren opzoeken dan andere journalisten. ‘De fotograaf moet uiteindelijk verder naar voren in het conflict. Fotografen vinden dat ze actie moeten vastleggen en daardoor lopen ze grotere risico’s. Kijk naar de fotograaf Jeroen Oerlemans, die in 2016 in het Libische Sirte met de rebellen verder naar voren was dan zijn schrijvende collega Joanie de Rijke en door een sluipschutter van IS werd gedood.’ Onder de beroepsgroep komen zulke verliezen hard aan. Veel tijd om er bij stil te staan is er echter niet. Melissen schrijft in zijn boek: ‘Je moet in staat zijn de dood van collega’s naast je neer te leggen: dat is nu eenmaal een beroepsrisico, hoe hard het misschien ook klinkt’. En: ‘Wie doorleeft heeft gelijk.’ Melissen kan zich ergeren aan risicogedrag en bewijsdrang onder collega’s: ‘In de journalistiek kan soms een sfeer ontstaan van: kijk eens, wij zijn al veel verder naar voren geweest, wij waren in Bachmoet. Mijn vraag is dan: heb je daar een bijzonder verhaal gemaakt, of wilde je het gewoon even aftikken?’
Een journalist helpt een vrouw in Irpin, een voorstad van Kyiv, kort na het uitbreken van de oorlog: ‘Hoewel journalisten betrokken zijn, kunnen ze ook uit conflictgebieden weg en daardoor zijn ze nooit meer dan ‘quasi-solidair’’. Foto POLARIS/ANP, Niccolo Celesti
In zijn boek heeft Melissen het ook over ‘gestoorde oorlogsbezoekers’ die hij soms tegenkomt, mensen die zomaar naar conflictgebieden reizen en zich uitgeven voor journalist. ‘Met hen moet je zeker niet op pad gaan, dan weet je dat het gevaarlijk kan worden omdat ze totaal geen ervaring hebben. Sommigen zeggen te werken voor een vage blog of website. Het is een mix van avonturiers en mensen met mentale problemen die je overal weer tegenkomt.’ Zelf risico’s inschatten is voor Melissen een tweede natuur geworden. Hij is freelancer geworden omdat hij vond dat, terwijl hij in het veld stond, redacties vanuit Nederland zijn bewegingsvrijheid inperkten. In 2003 mocht hij van de Wereldomroep niet naar Bagdad omdat ze dat te gevaarlijk vonden. In plaats daarvan moest Melissen werken vanuit Koeweit, maar omdat hij dat niet wilde ging hij op eigen houtje naar Irak. Als freelancer vond hij zelfs een verzekering die bij overlijden of ernstige verwonding een ‘substantieel bedrag’ uitkeert. Ook toen hij een gezin kreeg gaf Melissen zijn gevaarlijke beroep niet op. Zijn vrouw, zelf als journalist gewend de wereld over te reizen, had er begrip voor.
De mens en zijn geweld
Talrijk zijn de publicaties van wetenschappers en journalisten over wat Melissen als ‘de hang naar oorlog’ omschrijft. Waarom zijn vooral mannen nog steeds gefascineerd door geweld? In zijn boek noemt Melissen onder meer de documentaire First Kill van regisseur Coco Schrijber, waarin Vietnamveteranen vertellen over het voldane gevoel dat zij hadden bij het doden van de vijand. Een van de veteranen valt de veel gehoorde stelling aan dat de schokkende tv-beelden die miljoenen Amerikaanse huiskamers bereikten de oorlog hebben bekort; volgens hem heeft de oorlog daardoor juist langer geduurd, want diep van binnen willen mensen graag gruwelijkheden zien. ‘Er is natuurlijk een menselijke fascinatie met de gruwelen van oorlog’, zegt Melissen. ‘Als je kijkt naar videogames zijn die heel vaak op geweld gericht, waarmee vooral mannen iets lijken te hebben. Voor mijn boek sprak ik met evolutiepsycholoog Mark van Vugt, die stelt dat we als mensen technologisch vooruit zijn gegaan, maar dat geweld door de evolutie heen toch in ons DNA is blijven hangen en dat je daar ook status aan kunt ontlenen.’ Van Vugt zegt dat mannen tijdens een oorlog hun kwaliteiten kunnen laten zien aan andere mannen, maar vooral ook aan vrouwen. Een bevestiging van die stelling vond Melissen in Kyiv, waar hij de militair Dmytro tegenkwam. Dmytro was trots op zijn prestaties en zei dat mannen elkaar na de oorlog de maat zullen nemen: wie heeft daadwerkelijk gevochten, en wie stond ‘slechts’ bij een checkpoint? ‘Zelf heb ik nooit die neiging naar geweld gehad, maar wel altijd gedacht dat ik me in een gewelddadige omgeving goed staande zou kunnen houden’, legt Melissen uit. ‘Als ik vroeger naar oorlogsbeelden op tv keek, zag het er weliswaar heftig uit, maar ook beperkt tot bepaalde locaties. Blijkbaar kunnen die journalisten daar zijn en elke avond een verhaal vertellen. Waarom zou ik dat niet kunnen?’
Oorlogskracht
Melissen is intussen al tien keer in Oekraïne geweest. In februari 2022 was hij de enige journalist in Kyiv die voor Nederlandse media werkte. ‘Er waren wel anderen toen de oorlog uitbrak, maar die zijn met de staart tussen de benen uit de stad vertrokken naar Lviv, de afstand Utrecht-Parijs. Overigens hing die staart vooral zo bij hoofdredacties, want verslaggevers wilden zelf misschien best blijven. Er zijn wel mogelijkheden om mensen van afstand te interviewen, maar je krijgt pas echt feeling met de situatie als je er middenin staat’, zegt Melissen. Hij was ‘meer dan blij’ dat hij in Kyiv was, want ondanks de vreselijke situatie voelde de oorlog voor hem als ‘thuiskomen’. Bij een stel waar hij onderdak vond stelde hij, net als bij zichzelf, ‘oorlogskracht’ vast, een gevoel van kwetsbaarheid dat wordt omgevormd naar een gevoel van onoverwinnelijkheid. Het zijn zulke psychologische reacties die oorlogen voor Melissen zo interessant maken.
Weggaan uit een oorlog voelt telkens weer als het afscheid nemen van een vriend, schrijft hij in zijn boek. Afgelopen februari had een loopgraaf in Bachmoet voor hem ‘bijna iets gezelligs’. Soms voelt hij zich een voyeur, maar dan van het bevoorrechte soort, want hoewel journalisten betrokken zijn, kunnen ze ook uit conflictgebieden weg en daardoor zijn ze ‘quasi-solidair’. Melissen beschouwt Nederland als zijn thuis, maar het is ook een plek waar hij zich al snel ergert aan kleine praat. Als hij terugreist na een opdracht blijft hij vaak nog even hangen in het conflictgebied in wat hij een ‘oorlogscaisson’ noemt: te snel terugreizen naar Nederland zou een ‘vredes-shock’ kunnen triggeren. Meestal verlangt hij na drie weken weer terug naar de oorlog.
Hans Jaap Melissen aan het werk aan de rand van het laatste stukje IS-kalifaat, net buiten Baghouz in Syrië, 2019: weggaan uit een oorlog voelt telkens als het afscheid nemen van een vriend. Foto Hans Jaap Melissen
Welke oorlogsgebied dat precies zal zijn kan Hans Jaap Melissen niet altijd van tevoren weten. ‘Ik maakte op 5 oktober dat verhaal in dat Oekraïense dorp, op 6 oktober had ik een raket voor mijn hotel en was ik zelf even in het nieuws, en op 7 oktober viel Hamas Israël aan. Ik heb verhalen gemaakt over Oekraïne waarover ik met media overleg wanneer zij ze willen afnemen, want er gaat nu veel tijd en aandacht naar de oorlog in Gaza. Het is bijna vergelijkbaar met het liedje van Jeroen van Merwijk, Een oorlog tegelijk, geschreven vanuit het perspectief van de nieuwsconsument die het nieuws niet meer kan bijhouden. Oekraïne en Gaza zijn belangrijke verhalen en we moeten ze allebei blijven belichten, desnoods ten koste van een item over het songfestival.’