In juli 2023 ben ik benoemd tot bijzonder hoogleraar militaire geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Bij de officiële acceptatie van dat ambt heb ik een eerdere versie van onderstaande tekst uitgesproken. Inmiddels ben ik ook op de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensieacademie benoemd tot hoogleraar militaire geschiedenis. Dat is een eervolle en verantwoordelijke positie omdat de collega’s binnen mijn sectie en ikzelf het geschiedenisonderwijs verzorgen voor de honderden officieren die we jaarlijks opleiden. In onderstaand stuk schets ik voor mijn Amsterdamse collega’s die minder thuis zijn in de militaire historie, en waar praktische relevantie minder zwaarwegend is, de veelvormigheid van het vakgebied. Ik bespreek allereerst hoe wat we onder ‘oorlog’ verstaan, is veranderd. Vervolgens ga ik in op de ontwikkeling van militaire geschiedenis als vakgebied. Ik identificeer drie benaderingen die elkaar in een zeker evenwicht houden. Ten slotte benadruk ik het belang van onopgesmukt historisch onderzoek, zowel voor de krijgsmacht als voor de samenleving.

Duitse spotprent uit 1915 op de ‘lafheid’ van de Britse marine om zich achter de bijna identieke Noorse vlag te verschuilen. Clausewitz concludeert dat het hele fenomeen oorlog een ware kameleon is. Foto ANP
Oorlog als kameleon
Tijdens het schrijven van Vom Kriege kwam Carl von Clausewitz op zeker moment tot het inzicht dat oorlogen in theorie weliswaar moeten blijven escaleren, maar dat ze er in werkelijkheid vaak anders uitzien: de meeste oorlogen eindigen immers niet met de totale vernietiging van een van beide partijen. Het verschijnsel manifesteert zich telkens anders, al is het altijd ‘eine Akt der Gewalt um den Gegner zu zwingen unsere Wille zu thun’, zoals Clausewitz in het eerste hoofdstuk van Vom Kriege schrijft.[1] Op de tekentafel kan het politieke doel binnen handbereik lijken, het plan helder, het gekozen middel logisch en de tegenstander zwak, maar dat is buiten het toeval, frictie, maar vooral de tegenstander gerekend. Die zal er niet alleen alles aan doen om te voorkomen dat jij jouw plan kunt realiseren, maar heeft zelf ook zo zijn ambities en daarvoor wellicht meer over dan jij van tevoren gedacht had.
Oorlog draait om interactie. Het is een sociale activiteit waarbij ‘normale mensen in volstrekt abnormale omstandigheden’ worden geplaatst, ‘waarbij angst, moed, verbazing, falen en lijden hand in hand gaan’, om de woorden van luitenant-generaal b.d. Mart de Kruif te citeren, die hij uitsprak tijdens de Multatuli-lezing in 2022.[2] Oorlog haalt het slechtste in de mens naar boven, maar we zien ook zelfverloochening, doorzettingsvermogen, plichtsbesef en loyaliteit, heroïek wellicht,[3] maar ook miscalculatie, zelfoverschatting en stom toeval. Geen plan overleeft daardoor het eerste vijandcontact en verdere escalatie ligt altijd op de loer. Welke dynamieken het verloop van de oorlog zullen beïnvloeden en wat de impact op langere termijn zal zijn, is van tevoren niet duidelijk. Om een voorbeeld te geven: aan het begin van de Tweede Wereldoorlog verwachtte niemand dat de naoorlogse orde zou worden vormgegeven door de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie – dat wil zeggen door een land dat twee decennia in een zelfverkozen isolement had verkeerd, en door een internationale paria.[4] Oorlog is daarom, concludeert Clausewitz, een ware kameleon.[5]
Het verschijnsel oorlog is echter ook om een andere reden kameleontisch. In onze niet aflatende zoektocht naar nieuwe wapens en strijdwijzen hebben we allerhande instrumenten ontdekt en ontwikkeld die op zichzelf wellicht weinig te maken hebben de Clausewitziaanse notie van georganiseerd geweld dat wordt ingezet voor de realisatie van een politiek doel, maar die zich er wel voor blijken te lenen. Er wordt tegenwoordig gesproken van economische oorlogvoering, lawfare, cyber warfare, coercive diplomacy, information warfare en zelfs cognitive warfare. Geldbuidel, rechtershamer, muis en pen zijn zwaard geworden.
Cyberoperaties daargelaten zijn de meeste van deze activiteiten echter niet van recente aard; uit de 13e eeuw voor Christus zijn bijvoorbeeld al economische blokkades en propaganda-activiteiten bekend. En we danken de afbeelding van de heersende vorst op onze munten aan het in de tijd van Alexander de Grote (356-332 v. Chr.) gegroeide besef dat imago macht genereert.[6] Information warfare zien we onder meer in de periode van de Europese godsdienstoorlogen in de 16e en 17e eeuw, waar de strijdende partijen behalve piek en haakbus ook (veelgelezen) pamfletten in de strijd wierpen. De uitvinding van de drukpers en de mede daardoor toegenomen geletterdheid openden een nieuw front.[7] Deze activiteiten zijn op zichzelf dus niet nieuw.
Wat wel nieuw is, is dat ze de laatste decennia expliciet worden gezien als onderdeel van het fenomeen oorlog, in plaats van als een bijeffect of een randvoorwaarde. Het begrip oorlog lijkt derhalve zelf aan verandering onderhevig. De Amerikaan Frank Hoffman populariseerde het begrip hybrid warfare, een containerbegrip voor allerhande activiteiten die met elkaar gemeen hebben dat ze centraal gecoördineerd lijken te worden en daarom lijken te passen binnen één overkoepelende strategie waarbij desgewenst ook een plaats is ingeruimd voor georganiseerd militair geweld.[8] Hoffman zag deze vorm van oorlog ontstaan in de Palestijnse intifada’s en in het optreden van Hezbollah. Het begrip nam sindsdien een hoge vlucht, en wordt nu gebruikt om het militair optreden en verdere gedrag van Rusland en ook China te karakteriseren, zoals we het begrip overigens sowieso alleen gebruiken voor partijen waarmee we niet sympathiseren. Onze eígen hybride activiteiten brengen we onder diverse noemers. Information warfare noemen we bijvoorbeeld voorlichting, public diplomacy of strategic communication en we zijn vergeten dat mensenrechtenbevordering in de Koude Oorlog geen doel op zich was, maar een strategie.[9] Het jongste buzzword is gray zone warfare,[10] dat allerhande kwaadwillende activiteiten in het vermeende grijze gebied tussen oorlog en vrede omvat. Hoewel de term tegenwoordig veel wordt gebruikt, onder meer door minister van Defensie Ruben Brekelmans en in rapportages van de MIVD, is niet zonder meer duidelijk wat een dergelijke term aan ons arsenaal toevoegt en waarin hij verschilt van het begrip internationale betrekkingen.

Wetenschappers voeren al een tijd een debat over het begrip hybride oorlog, waarbij gray zone warfare het nieuwste buzzword is. Foto DVIDS
Daarnaast woedt, met name binnen de politicologie en strategische studies, een debat over de vraag of Clausewitz’ opvatting dat oorlog een politiek instrument is om politieke doelen te halen, niet onjuist is. In sommige delen van de wereld lijkt oorlog immers endemisch te zijn, en – belangrijker nog – een doel op zich. Een andere fundamentele kritiek betreft Clausewitz’ focus op de nationale oorlogvoerende staat, die op een slagveld zijn conflicten uitvecht met andere staten. Weliswaar besteedt hij ook enige aandacht aan de Kleinkrieg, de guerrilla, maar ook hier is het raamwerk van het Europese statenstelsel leidend.[11]
Naar aanleiding van de vanuit westers perspectief doorgaans onbevredigende uitkomsten van overzeese vredesmissies en stabilisatieoperaties hebben sommige commentatoren ook de vraag opgeworpen of de inzet van geweld tegenwoordig überhaupt nog wel een politiek doel naderbij kan brengen.[12] Termen als non-linear war en chaoplectic war benadrukken juist het chaotische, onvoorspelbare aspect van oorlog.[13] Ten slotte, zelfs de Clausewitziaanse tweedeling van het verschijnsel oorlog in een veranderend karakter en een gelijkblijvende natuur is niet langer onbetwist.[14] Waarover hebben we het dan eigenlijk als we het woord ‘oorlog’ gebruiken?
Sommige commentatoren betogen dat de zoektocht naar steeds nieuwe termen die ook het net steeds wijder lijken uit te gooien, juist het kameleontische karakter van het verschijnsel oorlog illustreert.[15] Dat klinkt mooi, maar laten al die definities en buzzwords, en vooral de gretigheid waarmee ze worden omarmd, echter niet vooral zien dat het verschijnsel ten diepste ongrijpbaar is?[16] Dit probleem stelt politici en militairen die beiden – op verschillende wijze – belast zijn met de taak dreigingen het hoofd te bieden, uiteraard voor uitdagingen. We zien het dagelijks om ons heen.
De pen: de ontwikkeling van militaire geschiedenis als vakgebied
De zoektocht naar steeds nieuwe begrippen om het fenomeen oorlog te duiden heeft ook consequenties voor de beoefening van de discipline van de militaire geschiedenis, een vakgebied – en ik zeg nadrukkelijk een – dat zich immers dient te verhouden tot het verschijnsel oorlog. Als we niet meer helder hebben wat oorlog is, wat is dan militaire geschiedenis? De invloedrijke Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) definieerde de geschiedbeoefening als geheel ooit als ‘de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden’.[17] Deze typering benadrukt een aantal zaken: 1) geschiedbeoefening is niet identiek aan het verleden zelf. Wat je in een geschiedenisboek leest is niet het verleden, het is altijd een interpretatie; 2) de studie van het verleden heeft een functie in het heden: historische onderzoeksvragen reflecteren hedendaagse interesses en zorgen; 3) geschiedbeoefening is een geesteswetenschap; ze stimuleert het denken en biedt inzicht in de complexiteit van menselijke interactie, maar pretendeert, anders dan de sociale of de exacte wetenschappen, niet voorspellingen te kunnen doen over de toekomst.
Als we Huizinga volgen, dan is militaire geschiedenis de geestelijke vorm waarin een samenleving zich rekenschap geeft van haar georganiseerd gebruik van geweld. Toen het vakgebied geschiedenis ontstond, was er vrijwel geen onderscheid tussen militaire geschiedenis – de vorm van geschiedbeoefening die zich met oorlog bezighield – en de algemene geschiedenis. Toekomstige generaties dienden zich te spiegelen aan de grote daden van het voorgeslacht. De lessen die daaruit konden worden getrokken strekten zich daarom niet enkel uit tot het gevecht zelf. Ze omvatten nadrukkelijk ook tot het morele en het politieke domein, waar de vraag of er oorlog moest worden gevoerd werd gesteld en beantwoord. Daar werden ook de doelen bepaald en nagedacht over de vraag welke prijs het te realiseren doel waard was. De oudste vormen van militaire geschiedenis – denk aan Thucydides, Herodotus, Xenophon, Polybius (5e-3e eeuw v. Chr.) – kijken als vanzelfsprekend verder dan de inzet van de krijgsmacht en de tactiek die daarbij werd gebruikt.[18]

Cadetten aan de KMA, 1885. De militaire geschiedschrijving miste in de 19e eeuw aanvankelijk de professionaliseringsslag van de geschiedwetenschap. Foto Beeldbank NIMH
Het is mede daarom des te opmerkelijker dat de militaire geschiedbeoefening de slag van de professionalisering van de geschiedwetenschap van de 19e eeuw in eerste instantie gemist heeft. Andere vormen van geschiedbeoefening namen vanaf die tijd geleidelijk afstand van de overtuiging dat de bestudering van de geschiedenis toepasbare lessen voor het heden oplevert. Die historici gingen zich bovendien de vraag stellen hoe ze eigenlijk aan hun kennis kwamen en hoe betrouwbaar die kennis is. Het verleden zelf is immers onherroepelijk voorbij.
Militaire geschiedenis behield echter tot diep in de 20e eeuw die praktische gerichtheid en blindheid voor methodologische vraagstukken. Dat heeft te maken met het feit dat het vak een van de belangrijkste pijlers ging vormen binnen het curriculum van de militaire academies en krijgsscholen die vanaf de late 18e eeuw ontstonden. Die ontwikkeling paste ook in het destijds heersende idee dat de werkelijkheid geregeerd werd door vaste principes. Door studie kon men die leren. De studie van de militaire geschiedenis compenseerde het gebrek aan persoonlijke ervaring en bood een welkom aanknopingspunt om het verschijnsel oorlog en de eisen die het aan militaire leiders stelt te doorgronden. Ook diende de geschiedenis de juistheid van de vigerende doctrine te illustreren, die was gedestilleerd uit diezelfde geschiedenis. Ten slotte werden er ook tijdloze waarheden betreffende strategische grondbeginselen en uitgangspunten aan ontleend.[19] De vraag of dat eigenlijk wel kon, en zo ja, hoe dan, werd niet gesteld.
Voor zover het vakgebied van de militaire geschiedenis voet aan de grond kreeg op civiele universiteiten, was het bij uitstek grote-mannengeschiedenis, en sterk verbonden met de idee van de nationale staat, al was de beschrijving van het krijgsbedrijf veelal losgezongen van zijn politieke en maatschappelijke context. Hans Delbrück, hoogleraar aan de Universiteit van Berlijn, vormde eind 19e, begin 20e eeuw een uitzondering, maar hij beging de kapitale fout door op grond van zijn historische studies te verkondigen hoe Duitsland de Eerste Wereldoorlog zou gaan winnen.[20]
Buiten de militaire en de civiele academie ontwikkelde militaire geschiedenis zich intussen tot de meest populaire vorm van geschiedbeoefening. In landen als Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Frankrijk zijn in de boekhandels planken vol militaire geschiedenis te vinden, doorgaans studies van de grootse verrichtingen van de eigen krijgsmacht dan wel van de huiveringwekkende daden van haar tegenstrevers. Ook in Nederland is het een populair genre. De methodologische onderbouwing is echter vrij mager. Dat is schadelijk omdat veel van dit werk weliswaar goed geschreven is, maar de neiging heeft zaken te versimpelen – en dat terwijl oorlog voeren de meest chaotische, complexe en weerzinwekkende activiteit is die mensen kunnen ontplooien. We lezen bijvoorbeeld in populairwetenschappelijke literatuur dat de vergeefse Nederlandse inspanningen in mei 1940 de aanzet hebben gegeven voor de uiteindelijke geallieerde overwinning.[21] Of er is een focus op technische details – het aantal knopen op de uniformjas of de technische eigenschappen van het materieel – terwijl opleiding, doctrine en achterliggende politieke en strategische denkbeelden worden veronachtzaamd. Over D-Day lezen we dat de kogels de militairen om de oren vlogen, dat Heinz Severloh (1923-2006) op Omaha Beach vanuit Widerstandsnest 62 in zijn eentje een slachting aanrichtte onder de Amerikaanse GI’s. Ook werden er heldendaden verricht. Door de geallieerden en zonder nadere definitie.[22] De focus op individuele ervaringen die dit type onderzoek doorgaans kenmerkt, is stellig waardevol – ze laat zien dat oorlog geen abstractie is, maar een geleefde realiteit – maar de herinneringen zelf zijn niet zonder meer juist. De vraag óf ze dat kunnen zijn, gevormd als ze zijn tijdens intense stress, wordt doorgaans niet eens gesteld.
Let wel, dit doet niets af aan de inzet van de militairen die aan het woord worden gelaten, of aan het verlies dat hun nabestaanden en strijdmakkers is overkomen, het gaat me om iets anders. De simplificatie die dit type werk vaak toch al kenmerkt, heeft een grote maatschappelijke impact. De complexiteit van oorlog wordt omwille van een goede plot verder versimpeld in films of games, en we zien dat ook terug op sociale media.[23] Hoe mooier het verhaal is vormgegeven, hoe overtuigender het bovendien lijkt. Dit werkt vervolgens door in de wijze waarop de betreffende gebeurtenis wordt herinnerd in de samenleving. Belangrijker nog, het voedt onrealistische ideeën over het verschijnsel oorlog die er uiteindelijk toe leiden dat militairen met onwerkbare opdrachten op pad worden gestuurd.[24]
De behoefte aan helden en aan een behapbaar sjabloon miskent echter hoe groot de rol van het toeval in het gevecht is. Het miskent, ironisch genoeg, ook hoe weinig de geallieerde planners in 1944 aan het toeval hebben willen overlaten. Het was gezien de getalsverhoudingen onwaarschijnlijk – hoewel niet onmogelijk – dat de landing op de Normandische kust zou mislukken. Supreme Allied Commander Dwight Eisenhower hield er dan ook rekening mee. En hoewel de militairen die op die 6e juni de branding trotseerden in een poging aan land te komen allerminst te benijden waren, waren aanzienlijk hogere verliezen ingecalculeerd dan uiteindelijk te betreuren vielen. De cruciale vraag was hoe die tijdelijke en plaatselijke geallieerde overmacht zou kunnen uitbreken uit het bruggenhoofd dat ze op die eerste dag zou vestigen.[25] Het stafwerk dat daarvoor nodig was, leent zich echter niet voor een film, of een game, terwijl ook reenacters dit thema doorgaans links laten liggen. Daarvoor spreekt het onvoldoende tot de verbeelding.
De pen en het zwaard: War and society en New Military History
Vanaf de jaren zeventig maakte het vakgebied militaire geschiedenis een inhaalslag. In eerste instantie ontstond daardoor op universiteiten de zogeheten ‘war and society’-benadering, een benadering die, kort samengevat, krijgsmachten en oorlogen zag als verschijnselen die niet goed in isolement konden worden bestudeerd. Deze benadering stelde de relatie tot de samenleving centraal: die fourneerde immers het geld, verschafte de morele en politieke legitimering voor de inzet van een krijgsmacht, ze leverde de militairen en ondervond de negatieve gevolgen van oorlogshandelingen. De opkomst en populariteit van deze benadering had veel te maken met het ongemak dat in academia werd gevoeld over de Vietnamoorlog.[26] Ze wortelt deels in de confrontatie met in oorsprong linksgeoriënteerde civiel-wetenschappelijke trends en politieke denkbeelden en maakt uitbundig gebruik van inzichten en concepten uit andere takken van wetenschap, met name uit de sociale wetenschappen, en ook uit de sociale geschiedenis. Deze confrontatie leidde tot nieuwe inzichten en zorgde voor een verschuiving van de focus van de generaal of de admiraal naar de ervaringen van de gewone militair. Maar zoals Morillo en Pavkovic ooit met enige spot signaleerden, de relatie tussen samenleving en krijgsmacht nam zo’n centrale positie in dat krijgsmachten in de ‘war and society’-benadering van alles deden, behalve vechten: ‘armies were recruited, organized, fed, paid, and sent home; they sometimes marched, but they never fought’.[27]
Op militaire academies ontstond, deels als reactie, deels vanuit het besef dat universitaire historici belangrijke inzichten aandroegen die ten onrechte veronachtzaamd waren, niet veel later een andere stroming. Destijds, ruim veertig jaar geleden, werd die aangeduid als ‘New Military History’. Deze stroming richt zich op de analyse van het daadwerkelijke militaire optreden. Daarbij kan worden gedacht aan achterliggende concepten, bewapening, opleiding en training, planning en uiteraard de inzet zelf en de gevolgen daarvan, ook op het niveau van de individuele militair. Dit wil overigens niet zeggen dat krijgsmachten die weinig operationele inzet zien, niet zouden kunnen worden bestudeerd. Ook zij maken immers plannen en hebben ideeën over de toekomstige oorlog en hun rol daarin, wat wordt weerspiegeld in opleidingen en materieelbeleid.[28] Net als de ‘war and society’-benadering maakt ‘New Military History’ gebruik van inzichten uit andere vakgebieden. Ook besteedt ze aanzienlijk meer aandacht aan methodologische vraagstukken dan haar eendimensionale voorganger die tot dan toe het militair-historisch onderwijs en onderzoek domineerde. De vraag hoe we weten wat we denken te weten speelt op westerse militaire academies sindsdien een nadrukkelijkere rol dan voorheen.[29]

Nabootsing van de inzet van de 82nd Airborne Division bij Nijmegen in september 1944. Reenactors laten het belangrijke stafwerk doorgaans links liggen, omdat het niet tot de verbeelding spreekt. Foto US Army, Catessa Palone
Ogenschijnlijk gaat het dan ook goed met het vakgebied. Díe vraag gaat immers vooraf aan alle andere, of we nu beginselen willen ontlenen aan het verleden, dan wel juist het toeval en het gefragmenteerde willen benadrukken. In de inleiding van haar War. How conflict shaped us, verschenen in 2020, signaleert de Canadese historica Margaret MacMillan, verbonden aan Oxford University, evenwel het volgende: ‘(….) in the majority of western universities, the study of war is largely ignored, perhaps because we fear that the mere act of researching and thinking about it means approval. (….) War or strategic studies are relegated, when they exist, to their own small enclosures where those called military historians can roam away, digging up their unsavoury tidbits and constructing their unedifying stories, and not bother anyone else’.[30]
Deze signalering staat niet op zichzelf. We vinden vergelijkbare observaties in het werk van tal van vooraanstaande militair historici.[31] Net als MacMillan wijzen ze als oorzaken de weerzin tegen het krijgsbedrijf en de gedachte dat bestudering ervan oorlog in de hand werkt aan. Civiele academici zouden van mening zijn dat het niet de taak van academia is om daaraan mee te werken. De laatste decennia is er, zegt een van hen, op de universiteiten bovendien een klimaat ontstaan waarin niet zo zeer nieuwsgierigheid naar hoe het was, maar naar hoe het had moeten zijn en waarom dat niet het geval is, de leidende filosofie is geworden. Emancipatiebewegingen en identity politics zouden zich meester hebben gemaakt van het academische curriculum.[32]
Deze defensieve grondhouding doet het vakgebied van de militaire geschiedenis geen goed. De discipline hoort niet alleen integraal deel uit te maken van het brede palet aan academische disciplines dat een universiteit aanbiedt, maar de beoefening ervan dient bij uitstek niet in isolement plaats te vinden. Een zelfverkozen isolement leidt al snel tot een zich wentelen in het eigen gelijk en intellectuele bloedarmoede. De bevraging van de eigen uitgangspunten is noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling van het vakgebied. Het is juist dat besef dat de voorvechters van zowel de ‘War and Society’- als de ‘New Military History’-benadering inspireerde tot methodologische vernieuwing en nieuwe vragen, en dat een deel van het vakgebied heeft gebracht tot een academisch niveau. Dit heeft geleid tot verrijkende inzichten. Het is zaak om daarmee door te gaan, binnen de civiele academie, maar ook binnen de militaire, en nieuwe methodologieën en nieuwe perspectieven te incorporeren. Dat alleen doet recht aan de complexiteit en de politieke, maatschappelijke, culturele en emotionele impact van het verschijnsel oorlog. Doen we dat niet en sluiten militair historici zich op in hun eigen gelijk, dan wordt militaire geschiedenis een voorwoord, of een verzameling anekdotes over grote mannen en vrouwen van vroeger – iets wat militairen hapklare lessen belooft, maar waar ze in de praktijk niets aan hebben omdat de geschiedenis zich niet herhaalt en meestal ook niet rijmt,[33] en dat de universitaire gemeenschap – en belangrijker nog: de samenleving als geheel – berooft van een dieper, en o zo noodzakelijk inzicht in het verschijnsel oorlog en zijn impact op krijgsmacht en samenleving.

Optreden van Nederlandse militairen bij Deh Rawod in Uruzgan, 2007. Militair historici mogen geen hapklare lessen beloven waar militairen in de praktijk niets aan hebben. Foto MCD, Sjoerd Hilckmann
Militaire geschiedenis als een magneet tussen drie polen
Het opsluiten in het eigen gelijk is niet wenselijk. Maar een situatie waarin de terechte wens verdrukten een stem te geven ertoe leidt dat de studie van het verschijnsel oorlog zich uitsluitend richt op unsavoury tidbits en unedifying stories, of dat nu misdragingen van militairen zijn of zakelijke belangen van het al dan niet vermeende militair-industrieel complex, is dat evenmin. In díe benaderingen worden alle militairen monsters. Ook worden de overwegingen om te besluiten tot het voeren van oorlog een karikatuur. De onderliggende partij, ten slotte, is per definitie de morele winnaar. Zo’n benadering ontneemt het zicht op de veelvormigheid en de onvoorspelbaarheid van het verschijnsel oorlog in heden en verleden, een verschijnsel waarvan unsavoury tidbits en unedifying stories inderdaad deel uitmaken, een onlosmakelijk deel zelfs. Maar dat geldt net zo goed voor de ontwikkeling van materieel of voor niet-ingewijden onbegrijpelijke fraseologie in doctrinepublicaties. Ook die maken er onlosmakelijk deel van uit.
In de samenleving – en ook in de krijgsmacht – is echter ook een ander geluid nadrukkelijk aanwezig, en nadrukkelijker dan een aantal jaar terug. Dat is de zienswijze dat de historicus primair tot taak heeft de grootsheid van de eigen natie te belichten. Zo zou de militair historicus zich verre dienen te houden van conclusies die veteranen of het aanzien van de krijgsmacht zouden kunnen schaden. Veteranen zijn in deze lezing door politieke besluitvorming in situaties gebracht waarin ze zich ook maar hadden te redden; eigenlijk zijn zij slachtoffers, of mensen die alleen maar hun plicht deden en dus boven kritiek verheven zijn. Historici, zoals mijn collega’s van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie die participeerden in het ODGOI-project over de oorlog tegen Indonesië en onwelkom geachte conclusies trokken, wordt verweten onvoldoende rekening te hebben gehouden met destijds geldende opvattingen. Ze heten bovendien gegijzeld te zijn door ideologische vooringenomenheid en zelfhaat. Of er wordt gezegd dat buitenstaanders zich überhaupt geen voorstelling kunnen maken hoe het was en dus hun mond moeten houden. Eenzelfde geluid klonk ook naar aanleiding van het verschijnen, in 1990, en een voorgenomen herdruk een aantal jaren later, van een wetenschappelijke studie naar de nederlaag van 1940.[34] Dit soort kritiek vindt men ook in andere landen.

Figuur 1 De drie polen waartussen het vakgebied militaire geschiedenis in evenwicht wordt gehouden
Hoewel ik de emoties zonder meer begrijp, denk ik niet dat deze twee grondhoudingen ons op eigen kracht verder gaan brengen, niet als discipline, en niet als samenleving. In hun wisselwerking zijn ze echter onmisbaar. Ze vormen twee van de drie polen waartussen het vakgebied militaire geschiedenis in een zekere staat van evenwicht wordt gehouden.[35] De ene pool bestaat in de kern uit de zienswijze dat de krijgsmacht een machtsinstrument is dat vrijheden ontneemt en individualiteit onderdrukt; de andere uit de opvatting dat de krijgsmacht juist de garantie vormt voor rechten en vrijheden en boven kritiek verheven zou moeten zijn omdat militairen bij de uitoefening van die taak grote persoonlijke offers brengen.
De derde en laatste pool wordt gevormd door de gedachte dat het mogelijk is om hapklare en ook praktisch toepasbare lessen, ja zelfs militaire principes te identificeren uit het verleden. Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld of de krijgsmacht – destijds, maar bij extensie ook nu – op haar taak is toegerust en kan worden verklaard waar het mis ging, opdat het de volgende keer beter zal gaan. Met de zich in toenemende mate samenpakkende wolken aan de oostelijke hemel is de verleiding in krijgsmacht en samenleving om te zien naar het verleden in de hoop dat Clio Mars de juiste richting wijst, alom aanwezig, zoals tot 2014 toen westerse krijgsmachten ver van huis werden ingezet, primair werd gekeken naar ervaringen uit koloniale oorlogen. Dat is volstrekt legitiem – militairen zoeken immers houvast in de chaos. Maar de geschiedenis biedt geen routekaart en rijmt vooral omdat wijzelf parallellen en analogieën zien en daarnaar handelen.[36]
Vanuit elk van deze drie polen – wellicht het best kort samen te vatten als weerzin, fascinatie en praktijkgerichtheid – doet het vakgebied zich anders voor en ziet ook het kenobject er anders uit. Net als oorlog heeft ook militaire geschiedenis een kameleontisch karakter. Juist het spanningsveld tussen deze polen leidt echter tot de interessante vragen, en alleen samen kunnen ze helpen het verschijnsel oorlog en de menselijke omgang ermee, te doorgronden en te duiden.
Slotbeschouwing
Militaire geschiedenis draait om het denken en handelen van mensen met als doel een tegenstrever te dwingen hun wil te doen, het gebruik van wetenschappelijke inzichten daarbij inbegrepen. Die inzichten zijn tijdgebonden, maar ideeën over het verleden kleuren voortdurend onze percepties van het heden en onze verwachtingen van de toekomst. Zoals William Faulkner schreef: ‘the past is never dead, it’s not even past’.[37] Het is vooral dit besef dat wetenschappelijke militaire geschiedenis doet verschillen van verwante disciplines als Conflict Studies, Strategic Studies of War Studies. Hoewel we uiteraard patronen onderkennen en verklaringen hopen te geven, gaat het ons niet om de ontwikkeling van theorie, laat staan de inpassing van empirie in zo’n theorie.[38] We bieden alle ruimte aan het contingente en het ongerijmde. Wij hechten bovendien waarde aan discontinuïteit. Juist omdát de studie ervan belangrijke inzichten oplevert.
Militaire geschiedenis gaat voorts over de effecten van die inzet op afzonderlijke militairen en op de samenleving; het gaat om ideeën over wie ‘militair’ is, en wat dat dan behelst, en over de verbeelding van oorlog in kunst en cultuur en de doorwerking van die verbeelding in de wijze waarop krijgsmacht en samenleving zich voorbereiden op oorlog. Het vakgebied bestudeert veranderingen in opvattingen over rechtmatige en onrechtmatige geweldstoepassing en richt zich op de vraag hoe de staat met zijn burgers omgaat en wat deze van zijn burgers kan of mag eisen. Het richt zich daarmee ook op het lerend vermogen (en onvermogen) van een militaire organisatie. Wie stelt vast wat er geleerd moet worden? Hoe worden ervaringen geïnternaliseerd? Wat wordt vergeten en waarom? Het richt zich op militaire technologie, die enerzijds een weerslag is van ervaringen en bestaande ideeën, maar anderzijds nieuwe en soms onverwachte mogelijkheden schept. En het besteedt aandacht aan de verheffing van steeds nieuwe verschijnselen tot machtsmiddel om een tegenstrever te dwingen jouw wil te doen. Het stelt uiteindelijk de aanname dat oorlog een politiek doel dient, of kan dienen, ter discussie. De studie van deze wirwar aan elementen in hun onderlinge samenhang leidt, met vallen en opstaan wellicht, uiteindelijk tot een beter begrip van het verschijnsel oorlog, een begrip dat onmisbaar is – voor politici, voor militairen, voor wetenschappers, en voor de samenleving als geheel.

Dekzwabberen aan boord van Hr.Ms. Sumatra in New York, 1926. Militaire geschiedenis kan niet alleen over grote namen en grote daden gaan en dient anno nu een multidisciplinair vakgebied te zijn. Foto Beeldbank NIMH
In een tijdsgewricht als het onze, waarin zoveel fenomenen onder het begrip ‘oorlog’ worden geschaard, is het bovendien onvermijdelijk dat de militaire geschiedenis zich ook met thema’s bezig zal houden die tot een paar jaar terug niet met deze discipline werden geassocieerd. Er wordt gesproken over de weaponization van migratie; de geschiedenis van de eerste cyberoorlog, een oorlog waarin niemand omkwam, is al geschreven, en militair-historici storten zich op thema’s als desinformatie en science fiction.[39] Zoals niet zonneklaar is wat ‘oorlog’ anno 2025 is, laten ook de grenzen van het vakgebied militaire geschiedenis zich niet zo scherp markeren.[40] Ook deze kameleon laat zich niet zomaar typeren.
Deze conclusie mag schuren, is wellicht ook onbevredigend, maar stimuleert nieuwe vragen en inspireert nieuwe invalshoeken. Het dwingt de militair historicus immers om zich te begeven op nieuwe terreinen, waarop ontmoetingen met beoefenaars van andere disciplines en mensen uit de militaire en bestuurlijke praktijk onvermijdelijk zijn. Dat niet doen zou het vak uiteindelijk irrelevant maken. Geschiedbeoefening gaat immers niet alleen om het boekstaven van gebeurtenissen uit een voorbij verleden. Het vak schept ook de mogelijkheid te analyseren waar we als samenleving en als organisatie vandaan komen. Alleen de grootse daden (of alleen de zwarte bladzijden) belichten, leidt niet alleen tot een verwrongen geschiedbeeld waarin vroeger alles helder en overzichtelijk was, het ontneemt ook het zicht op waar we staan. Zo’n geschiedbeeld voedt niet alleen de idee dat de wereld van nu ‘complexer is dan ooit’ – alsof het, noem eens wat, plannen en uitvoeren van D-Day een eitje was, of het verzinnen van strategieën om het communisme het hoofd te bieden doodeenvoudig was – het berooft ons van mogelijkheden na te denken over het soort toekomst dat we willen. Goede geschiedschrijving moet schuren en haar studie maakt, om de Britse militair historicus Michael Howard aan te halen, ‘wiser forever’.[41]
De studie van de geschiedenis, de militaire daarbij inbegrepen, is derhalve geen hobbyisme. Dat blijkt uit het feit dat door de jaren heen politici in tal van landen de behoefte gevoeld hebben om de duiding van het verleden aan hun politieke agenda te onderwerpen. Denk aan Duitsland, Italië en Japan, de communistische landen, of, wat recenter – Rusland – waar de geschiedenis wordt gebruikt om een agressieoorlog te legitimeren. Sinds januari 2025 heeft ook de Amerikaanse regering zich in dat rijtje geschaard, getuige de executive orders om boeken uit bibliotheken te verwijderen, de verdiensten van zwarte en vrouwelijke militairen uit te wissen, onderzoeksprogramma’s en zelfs opleidingen te schrappen, simpelweg omdat hun bestaan de nieuwe machthebbers onwelgevallig is. Ook in Nederland zijn er politici die die verleiding niet kunnen weerstaan. Het huidig tijdsgewricht stelt ons ook in dit opzicht voor uitdagingen waarvan we, wellicht naïef, na 1945 hadden gehoopt dat we ze niet meer zouden hoeven te overwinnen.
Het soort overzichtelijke, opgeschoonde geschiedenis dat deze politici en hun geestverwanten voorstaan, is geen curiositeit. Het is gevaarlijk omdat het leidt tot een niet gerechtvaardigd vertrouwen in het eigen kunnen en een niet gerechtvaardigde trots. Het vormt, in laatste instantie, een blijk van angst: kennelijk moet het verleden worden opgeschoond om dragelijk te zijn. Maar zou de weerbaarheid van een samenleving niet vooral blijken uit haar vermogen vrijelijk te discussiëren over gebeurtenissen waarover ze diep verdeeld is? Zoals een andere Brit, strategisch denker Basil Liddell Hart ooit – zij het in een andere context – schreef: ‘Camouflaged history not only conceals faults and deficiencies that could otherwise be remedied, but engenders false confidence – and false confidence underlies most of the failures that military history records, it is the dry rot of armies.[42]
Ik zou eraan willen toevoegen: and of nations.
[1] C. von Clausewitz, Vom Kriege, boek 1, hoofdstuk 1, paragraaf 2 en paragraaf 24.
[2] M. de Kruif, Multatuli-lezing 2022.
[3] De ‘heroïek’ van oorlog voeren is een belangrijk thema in literatuur en wetenschap. Zie recent nog U. Ben-Shalom, R. Moelker, N. Stern en E. Ben-Ari (red.), Military heroism in a post-heroic era (Cham, 2024).
[4] Vergelijk T. Barkawi en S. Brighton, ‘Powers of War. Fighting, Knowledge, and Critique’, International Political Sociology 5, 2 (2011) 126-143.
[5] C. von Clausewitz, Vom Kriege, boek 1, hoofdstuk 1, paragraaf 28: ‘Der Krieg ist also nicht nur ein wahres Chamäleon’. Voor een recente bespreking zie: A. Theis Bollmann en S. Sjogren, ‘Rethinking Clausewitz’s chameleon. Is it time for Western militaries to abandon the idea of war’s immutable nature?’, in Th. Crosbie (red.), Military Politics. New Perspectives (New York, 2023) 49-69, aldaar 54-56. Over Clausewitz’ eigen oorlogen en de invloed op zijn denken zie: P. Donker, De oorlogen van de jonge Clausewitz. De Franse Revolutionaire Oorlogen en het concept van de absolute oorlog, FMW Research paper 2011/02 (Breda, 2011).
[6] G.M. Beckman, T.R. Bryce en E.H. Cline, The Ahhiyawa Texts (Society of Biblical Literature, Atlanta 2011) 50-68; J. Lendering, Oorlogsmist. Veldslagen en propaganda uit de oudheid (Amsterdam, 2006). Zie ook R. Strootman, Gekroonde goden. Hellenistische vorsten van Alexander tot Kleopatra (Amsterdam, 2005). Caesars Commentarii de bello Gallico en Commentarii de bello civile waren behalve geschiedschrijving ook bewuste pogingen de persoon Caesar aan de man te brengen.
[7] Zie hiervoor onder meer J.A.M. van Tol, Germany and the French Wars of Religion, 1560-1572 (Leiden, 2018), en R.M. Baars, Rumours of Revolt Civil War and the Emergence of a Transnational News Culture in France and the Netherlands, 1561-1598 (Leiden, 2021).
[8] J.N. Mattis en F. Hoffman, ‘Future warfare: the rise of hybrid warfare’, U.S. Naval Institute Proceedings 131, (11) 30-32; F. Hoffman, Conflict in the 21st Century: the rise of hybrid warfare (Arlington, Potomac Institute for Policy Studies, 2007).
[9] C. Libiseller, ‘‘Hybrid warfare’ as an academic fashion’, Journal of Strategic Studies 46 (4) (2023) 858-880. Vergelijk M. Mälksoo, ‘Countering Hybrid Warfare as Ontological Security Management. The Emerging Practices of the EU and NATO’, European Security 27 (3) (2018) 374-92. Over mensenrechtenbevordering is veel geschreven, maar doorgaans door juristen en sociale wetenschappers, die het instrumentele karakter van dat beleid soms onderkennen en vervolgens bekritiseren.
[10] Ch. Cleveland, S. Pick en S. Farris, ‘Shedding light on the Gray Zone. A new approach to human-centric warfare’, Army Magazine (17 augustus 2015); Ph. Kapusta, ‘The Gray Zone’, Special Warfare Magazine (oktober-december 2015) 19-25; M. Mazarr, Mastering the Gray Zone. Understanding a Changing Era of Conflict (Carlisle, 2015). Voor een kritiek: D. Stoker en C. Whiteside, ‘Blurred Lines. Gray-Zone Conflict and Hybrid War–Two Failures of American Strategic Thinking’, Naval War College Review 73 (1) (2020) 12-48. Zie ook Libiseller, ‘‘Hybrid warfare” as an academic fashion’, 858-880.
[11] Vergelijk M. van Crefeld, On future war (Londen, 1991); J. Keegan, A history of warfare (Londen, 1993); M. Kaldor, New and old wars (Londen, 1999); J. Angstrom en I. Duyvesteyn, Rethinking the Nature of War (Londen 2005). J. Angstrom en I. Duyvesteyn (red.), Modern War and the Utility of Force. Challenges, Methods and Strategy (Londen, 2010).
[12] Zie bij voorbeeld R. Smith, The utility of force (Londen, 2005).
[13] A. Bousquets, ‘Chaoplexic warfare or the future of military organization’, International Affairs 84 (5) (2008) 915-929.
[14] Theis Bollmann en Sjøgren, ‘Rethinking Clausewitz’s chameleon’, aldaar 54-56.
[15] Vergelijk M. Formisano en H. Böhme, War in words. Transformations of war from antiquity to Clausewitz (Berlijn en New York, 2010); M. Strohn (red.), Winning Wars. The Enduring Nature and Changing Character of Victory from Antiquity to the 21st Century (Havertown, 2021). A. Gruszczak en S. Kaempf (red.), Routledge handbook of the future of warfare (Abingdon, New York, 2024).
[16] Vergelijk Libiseller, ‘‘Hybrid warfare” as an academic fashion’.
[17] J. Huizinga, ‘Over een definitie van het begrip geschiedenis’, in idem, Cultuurhistorische verkenningen (Haarlem 1929) 156-168. Heruitgegeven in idem, Verzamelde werken, deel VII. Geschiedwetenschap; hedendaagse cultuur (Haarlem 1950) 95-103, citaat op 102.
[18] Herodotus (circa 485-425 v. Chr.) Historiën; Thucydides (circa 460-400 v. Chr.), De geschiedenis van de Peloponnesische oorlog; Xenophon (circa. 430-355 v. Chr.), Hellenika, Anabasis en Kuropaideia; Polybius (circa 203-120 v. Chr.), Historiën. Deze werken zijn in Engelse of Nederlandse vertaling beschikbaar.
[19] Hierover F. Baudet, ‘Ranke and Files. History and the military’, Storia della storiografica 59-60 (2011) 66-86. Hedendaagse krijgsmachten zijn in hun hang naar grondbeginselen schatplichtig aan Jomini (1779-1869) en Fuller (1878-1966), exponenten van een veel langere traditie. Een vroeg voorbeeld is Aeneas Tacticus (4e eeuw v. Chr.) die een (ook in het Engels vertaald) handboek schreef over het doorstaan van belegeringen.
[20] Over Delbrück: S. Lange, Hans Delbrück und der Strategiestreit. Kriegführung und Kriegsgeschichte in der Kontroverse 1879-1914 (Freiburg im Breisgau, 1995). Delbrück over de wereldoorlog: J. Keegan, The face of battle (Londen, 1976) 38.
[21] Deze gedachte werd al tijdens de bezettingsperiode ontwikkeld in de illegale pers (bijvoorbeeld Je Maintiendrai, 4, 10 (januari 1944) en 4, 14 (maart 1944), Vrij Nederland 1, 11, 10 mei 1941 en De Telex, 5 mei 1945) en vond nadien zijn weg naar het werk van onder meer Eppo Brongers.
[22] H. Severloh, WN 62 – Erinnerungen an Omaha Beach Normandie, 6. Juni 1944 (Springer, 2004). Het is ook juist dat soort boeken dat het beeld bepaalt, denk aan C. Ryan, The longest day (New York, 1959) of S. Ambrose, Band of brothers (New York, 1992).
[23] Illustratief is een filmpje op YouTube over de verdediging van Kornerwerderzand in 1940. De titel is veelzeggend: ‘Onverslaanbaar! Hoe kapitein Boers de Blitzkrieg stopte’. In werkelijkheid hebben de Duitsers nooit geprobeerd Kornwerderzand in te nemen; het lag niet op de voor de hand liggende opmarsroute naar het hart van het land en de verovering was overbodig geworden na de nederlaag op de Grebbeberg. Vergelijk H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Den Haag, 1990).
[24] Vrij naar B.M. Linn, The echo of battle. The army’s way of war (Cambridge, 2007) en J.A. Lynn, Battle. A history of combat and culture (Boulder, 2003).
[25] Zie bijvoorbeeld O. Wieviorka, Histoire du débarquement en Normandie. Des origines à la libération de Paris (Parijs, 2007). In Engelse vertaling Normandy. The landings to the liberation of Paris (Cambridge, 2008).
[26] Baudet, ‘Ranke and files’, 372.
[27] S. Morillo en M.F. Pavkovic, What is military history? (2e editie, Londen, 2013) 42. Vergelijk D.A. Yerxa, Recent themes in military history. Historians in conversation (Columbia, 2008) 5.
[28] Zie op dit punt onder meer W. Klinkert, Van Waterloo tot Uruzgan. De militaire identiteit (Amsterdam, 2007).
[29] Zie H. de Jong en F. Baudet, ‘Conflicts, images and military education. A delicate relationship’, in: W. Klinkert e.a. (red.), Educating Officers. The Thinking Soldier – The NLDA and the Bologna Declaration (Den Haag, 2019) 211-229; W. Klinkert, ‘Bologna Meets the Battlefield – Using Historical Battlefields in Modern Academic Military Education’, in W. Klinkert, H. de Jong e.a., (red.), NL ARMS Netherlands Annual Review of Military Studies 2019 Educating Officers. The Thinking Soldier – The NLDA and the Bologna Declaration (Den Haag, 2019). Vergelijk F. Baudet, ‘Quelques réflexions sur l’exploitation du passé dans les forces armées’, Air and Space Power Journal – Africa and Francophonie 4 (4) (2013) 4-14.
[30] MacMillan, War, 5.
[31] Zie bijvoorbeeld M. Hughes en W.J. Philpott (red.), Palgrave advances in modern military history (Londen, 2006) 1-2; Morillo and Pavkovic, What is military history, 39-40 en N.B. Poulsen, ‘Military history: an introduction’, in A. Sookermany (red.), Handbook of military sciences (Cham, 2022) 6-7.
[32] M. Hastings, ‘American universities declare war on military history’, zie: https://www.bloomberg.com/opinion/articles/2021-01-31/max-hastings-us-universities-declare-war-on-military-history. Zie voor een weerlegging: W. Hitchcock en M. Herwig, ‘There is more war in the classroom than you think’, zie: https://warontherocks.com/ 2021/09/there-is-more-war-in-the-classroom-than-you-think/. Het geluid dat militaire geschiedenis onder druk staat klinkt overigens al decennia: in 1980 typeerde William McNeill het vakgebied als een ‘intellectueel ghetto’; zie McNeill, ‘Modern European history’ in: M. Kammen (red.), The Past Before Us. Contemporary Historical Writing in the United States (Ithaca, 1980) 99-100. Zie daarnaast bijvoorbeeld J.A. Lynn, ‘The Embattled Future of Academic Military History’, Journal of Military History, 61 (1997) 777-789; V. D. Hanson, ‘The dilemmas of the contemporary military historian’, in: E. Fox-Genovese en E. Lasch-Quinn (red.), Reconstructing history. The emergence of a new historical society (Londen, 1999) 198-201. De laatste jaren zouden ook andere subdisciplines, of de geschiedbeoefening als geheel, op de rand van de afgrond staan: H. Brands en F.J. Gavin, ‘The Historical Profession is Committing Slow-Motion Suicide’, zie: https://warontherocks.com/2018/12/the-historical-profession-is-committing-slow-motion-suicide/; F. Logevall en K. Osgood, ‘Why did we stop teaching political history’, The New York Times, 29 augustus 2016.
[33] Naar ‘history doesn’t repeat itself but it sometimes rhymes’, een uitspraak die wordt toegeschreven aan Mark Twain. In zijn gepubliceerd werk ontbreekt ze overigens.
[34] Zie https://www.ind45-50.org/open-brief-bauke-geersing met links naar verdere brieven. Vergelijk ook het kort geding in 2000 aangespannen door een groep veteranen tegen het ministerie van Defensie en NIMH-historici Herman Amersfoort en Piet Kamphuis dat erop gericht was deze auteurs te dwingen passages in het door hun geredigeerde boek Mei 1940 uit 1990 aan te passen aan de inzichten van de veteranen. Zie onder meer https://www.grebbeberg.nl/index.php?page=de-zaak-jagtenberg. De mate waarin een samenleving vrijelijk over haar verleden kan discussiëren en waarin pijnlijke conclusies kunnen worden getrokken, vormt een indicatie van de algemene staat van een land. Zie ook het Network of Concerned Historians.
[35] Vrij naar de metafoor die Clausewitz gebruikt om uit te leggen uit welke elementen het verschijnsel oorlog bestaat, de wunderliche Dreifaltigkeit.
[36] Zie onder meer F.H Baudet, ‘The War on Ukraine, a warning from history’, in: M.G.D. Rothman, L. Peperkamp en S.J.H. Rietjens (red.), Reflections on the Russian-Ukrainian War (Leiden, 2024) 21-39 en G. Khislavski, ‘Weaponizing History. Russia’s War in Ukraine and the Role of Historical Narratives’, Journal of Applied History 4 (2022) 102-125. Zie daarnaast de hernieuwde aandacht voor de Koude Oorlog die mag blijken uit een artikelenreeks in de Militaire Spectator en Carré.
[37] W. Faulkner, Requiem for a nun (Londen, 1951) 73.
[38] P. Burke, History and Social Theory (Ithaca en New York, 1992) passim, m.n. 164-65; Baudet, ‘Ranke and files’.
[39] Zie bijvoorbeeld H. de Jong, ‘Aliens en militaire geschiedenis. Oorlog en oorlogvoering in science fiction’, Militaire spectator 193 (2024) (2) 69-84 en de daar aangehaalde literatuur. Over de cyberoperaties en de vraag of we niet nu reeds in oorlog zijn: H. Modderkolk, Het is oorlog en niemand die het ziet (Amsterdam 2019). De vraag of cyber war bestaat is inzet van discussie. Een bespreking van de verschillende perspectieven is te vinden in C. Ashraf, ‘Defining cyberwar: towards a definitional framework’, Defense and Security Analysis, 37, 3 (2021), 274-294, zie: https://doi.org/10.1080/14751798.2021.1959141. Uit de veelheid van studies over cyber war/ cyberoperaties: J. Scott, Russian cyber operations. Coding the boundaries of conflict (Washington, 2020) en A. Greenberg, Sandworm. A new era of cyberwar and the hunt for the Kremlin’s most dangerous hackers (New York, 2019).
[40] Vergelijk de uitspraak van M. Hughes en W.J. Philpott: ‘there is very little in modern human history which has not been determined or touched by war’, in idem (red.), Palgrave advances in modern military history (Londen, 2006) 1. Zie voorts L. Brice en T.M. Roberts (red.), The Boundaries of War. Local and Global Perspectives in Military History (Quantico, 2024) 24-25.
[41] M. Howard, ‘The Uses and Abuses of Military History’, Journal of the Royal United Services Institute, 107 (1962) 4-10, aldaar 8.
[42] B.H. Liddell Hart, What is military history? (Londen, 1971) 27.