‘Ons volk is volkomen vertrouwd met gedrukten, films, luidsprekers, radio en straks de televisie. De inzet van deze middelen is zonder meer zeker.’ Kapitein der infanterie J. Houtzagers schreef dat in 1956 in een artikel over de gevaren van de propagandamachine van de Sovjet-Unie voor Nederlandse militairen en burgers.[1]
Houtzagers waarschuwde voor ‘fluistercampagnes, sabotage, agitatie en subversieve acties’ en voor een ‘lawine van geruchten en onware berichten.’ Hij zag tevens het gevaar van de ‘psychologische oorlog, gericht op onze burgerbevolking’, met een directe negatieve invloed op het moreel van de strijdkrachten. Het uiteindelijke doel van deze manier van optreden in de Koude Oorlog was het ondermijnen van het vertrouwen in de leiding.
Het zwaartepunt bij de verdediging tegen beïnvloeding moest volgens Houtzagers bij de voorlichting liggen: ‘zo de voorlichting goed wordt gevoerd immuniseert men de man tegen al de ideeën, tegen de gehele ideologie, die de tegenstander hem tracht op te dringen.’ De kapitein pleitte er ook voor om eenheden tijdens oefeningen bewust bloot te stellen aan propaganda en dan tevens de uitwerking op het moreel te meten. Mocht het tot ernstinzet komen, dan was het mogelijk om vijandelijke propaganda tegen te gaan door het bezit van pamfletten te verbieden en radiouitzendingen te storen. Luidsprekers waarmee de tegenstander aan het front zijn boodschap verkondigde konden door artillerie en mortieren worden uitgeschakeld. Mislukte dat, dan was één van de oplossingen militairen op te dragen ‘door het maken van lawaai (of zingen) de oproepen onverstaanbaar te maken.’
[1] P.J. Houtzagers, ‘Kan men zich verdedigen tegen psychologische oorlogvoering?’, in: Militaire Spectator 125 (1956) (1) 20-29. Zie: https://www.militairespectator.nl/sites/default/files/bestanden/uitgaven/1918/1956/1956-0020-01-0010.PDF.