Tachtig jaar geleden begon Hitler-Duitsland het Ardennenoffensief. Het mondde uit in de grootste veldslag van de Amerikaanse strijdkrachten in Europa sinds D-Day en de Slag om Normandië in de zomer van 1944. Het Duitse leger naderde op negen kilometer de Maas, maar toen keerde het tij in het voordeel van de geallieerden. Eind januari 1945 waren de Duitsers teruggedrongen tot hun startposities op eigen grondgebied. Over de strijd in de Ardennen in de winter van 1944-1945 zijn al vele boeken en artikelen verschenen, met talloze getuigenissen van geallieerde en Duitse militairen. Dit artikel beoogt op basis van een selectie van de militair-historische literatuur het Ardennenoffensief te analyseren.[1] Eerst wordt de situatie aan het westelijk front beschreven, voorafgaand aan het Ardennenoffensief. Een uiteenzetting van het Duitse aanvalsplan volgt daarop. Het centrale deel van het artikel behandelt het Ardennenoffensief zelf met de belangrijkste ontwikkelingen in het hele operatiegebied van begin tot eind.[2] Het mislukken van het Duitse offensief was uiteindelijk aan meerdere factoren te wijten.
Vanuit Normandië, waar zij in juni 1944 waren geland, hadden de geallieerde strijdkrachten onder leiding van generaal Dwight Eisenhower begin september in een snel tempo de grens van Duitsland bereikt. Vervolgens stokte de opmars. In Nederland mislukte Operatie Market Garden. Daarna had de 21e Britse Legergroep onder leiding van veldmaarschalk Bernard Montgomery de handen vol aan de stabilisatie van de frontlijn, ten westen en ten oosten van de corridor van Eindhoven naar Nijmegen. Dit duurde tot begin december, toen het hele gebied vanaf de monding van de Westerschelde tot aan de oevers van de Maas veroverd was.
De 12e Amerikaanse Legergroep – geleid door luitenant-generaal Omar Bradley – was medio september opgerukt tot een breed front vanaf Zuid-Limburg (Maastricht werd bevrijd op 13-14 september) tot de Vogezen in Noordoost-Frankrijk. Van noord naar zuid bestond Bradley’s legergroep uit meerdere legers, die hierna genoemd worden.
Het 1e Amerikaanse Leger onder commando van luitenant-generaal Courtney Hodges bevond zich in een uitgestrekt gebied van Zuid-Limburg tot aan de Luxemburgs-Franse grens. In de tweede helft van september bleven grote vorderingen uit, mede door de lange logistieke aanvoerlijnen met tekorten aan munitie en brandstof als gevolg. Begin oktober arriveerde het 9e Amerikaanse Leger onder leiding van luitenant-generaal William Simpson om het meest noordelijke deel van de sector van het 1e Amerikaanse Leger over te nemen. Hodges kon hierdoor meer troepen concentreren voor de aanval op Aken, die eindigde op 21 oktober met de overgave van de Duitse commandant.
In dezelfde maand begon het 1e Amerikaanse Leger het offensief om de Roerdammen in te nemen. Met dit offensief wilden de Amerikanen voorkomen dat de Duitsers het gebied stroomafwaarts onder water zouden zetten om de geallieerde opmars naar de Rijn te vertragen. Hodges koos voor een aanval via het Hürtgenwald, een uitgestrekt bosgebied tussen Aken en Monschau. Het terrein gaf de Duitse verdedigers vele voordelen. Vanwege de dichte bebossing konden Amerikaanse tanks en artillerie onvoldoende effectief opereren en luchtsteun was om dezelfde reden lastig. Ondanks deze nadelen en het gebrek aan succes zette Hodges de strijd wekenlang voort tot in de eerste week van december, toen het offensief werd afgeschaald. De Roerdammen bleven vooralsnog in Duits bezit. De twee ingezette Amerikaanse legerkorpsen leden zware verliezen.[3] De overgebleven delen van de moegestreden divisies werden teruggetrokken om te herstellen in de Ardennensector.
Nog verder naar het zuiden was het 3e Amerikaanse Leger van luitenant-generaal George Patton na een bliksemsnelle opmars door Frankrijk vastgelopen op het zwaar verdedigde Metz. Het kostte bijna drie maanden van harde strijd voordat de stad op 22 november werd ingenomen.[4]
Medio december waren de geallieerde strijdkrachten aan het westelijk front toe aan recuperatie in de noordelijke, centrale en zuidelijke sectoren, terwijl het opperbevel de plannen voor een winteroffensief ontwikkelde om de aanval voort te zetten. Hiervoor was een periode van herstel, van logistieke opbouw en van de aanvoer van nog meer Amerikaanse troepen nodig. Juist in die periode zou het Duitse Ardennenoffensief van start gaan.
Duitse militairen bij Malmedy: Amerikaanse inlichtingenofficieren vingen signalen over Herbstnebel op, maar de hoofdkwartieren namen die niet serieus. Foto NARA
Het Duitse aanvalsplan
Het plan voor een tegenoffensief aan het westelijk front was Hitlers eigen initiatief, dat hij al in augustus 1944 lanceerde toen de nederlaag in de slag om Normandië nabijkwam. Het Oberkommando der Wehrmacht (OKW, het Duitse opperbevel) en Albert Speer – de minister voor militaire productie en distributie – kregen in die maand de opdracht te beginnen met de voorbereidingen voor de toedeling van militaire eenheden en materieel aan het westelijk front. Hitler had volgens Peter Caddick-Adams vooral een politieke doelstelling voor ogen: ‘The concept in Hitler’s mind was not merely of a military counter-attack, but a political game-changer that would shatter the coalition ranged against him’.[5] In Hitlers gedachten was het politieke effect te bereiken met een militair-strategisch doel: het vernietigen van de Britse troepen in het noorden (een tweede ‘Duinkerken’) en een ernstige aantasting van de Amerikaanse gevechtscapaciteit. De Britten zouden een dergelijke nederlaag niet kunnen verwerken, terwijl de Amerikanen tot de conclusie zouden komen dat het beter was de strijd te staken. Dat militair-strategische succes kon dan verzilverd worden op politiek niveau met een wapenstilstand en een vredesregeling in het westen. Aan het oostelijk front werd een dergelijk scenario onwaarschijnlijk geacht vanwege de massaliteit van het Rode Leger en de strakke leiding van Stalin. Om die redenen was de keuze om in het westen aan te vallen ‘logisch’. De verovering van Antwerpen door de Britten op 4 september 1944 bepaalde het operationele doel van het Duitse offensief.[6] Op 16 september gaf Hitler tijdens een bespreking op de Wolfschanze, zijn commandobunker in Oost-Pruisen, opdracht een tegenoffensief in de Ardennen voor te bereiden met het doel Antwerpen te heroveren. Het offensief zou op 1 november van start moeten gaan. Voor Hitler speelde het succes van de Duitse offensieve doorbraak via de Ardennen in 1940 waarschijnlijk een belangrijke rol, maar in de besprekingen noemde hij andere overwegingen: de geringe militaire aanwezigheid van de geallieerden in de Ardennen; het gewenste effect een wig te drijven tussen de Britse en Amerikaanse troepen; de relatief korte afstand naar Antwerpen en de bebossing die inzet van het geallieerde luchtwapen zou beperken. Bovendien zou het offensief de vijand verdrijven van de Rijn en het Roergebied – het hart van de Duitse oorlogsindustrie. Tegen eind oktober had het Duitse aanvalsplan concrete vorm aangenomen. De eerste fase van het offensief was gericht op inname van de bruggen over de Maas en de tweede fase op de herovering van Antwerpen teneinde de geallieerde strijdkrachten ten noorden van de lijn Bastogne-Brussel-Antwerpen te verslaan. Hiervoor zouden 18 infanterie- en 12 pantserdivisies beschikbaar zijn, plus eenheden voor gevechtsondersteuning (artillerie, raketwerpers, et cetera).
Het plan stuitte op verzet van een aantal Duitse generaals. Kolonel-generaal Heinz Guderian, chef-staf van de Duitse Generalstab des Heeres, verwachtte een offensief van het Rode Leger zodra de grond voldoende bevroren zou zijn: de Duitse strijdkrachten aan het oostelijke front mochten daarom niet verzwakt worden. Generaal-veldmaarschalk Gerd von Rundstedt, Oberkommandant West, en generaal-veldmaarschalk Walter Model, die de leiding had van Legergroep B tegenover de 21e Britse en de 12e Amerikaanse Legergroepen, achtten een offensief via de Ardennen onhaalbaar. Ten minste zesmaal dienden zij geschreven protesten in met een pleidooi voor een alternatief: de ‘kleine oplossing’. Deze voorzag een concentratie van de aanval in het gebied tussen Roermond en Monschau om van daaruit Luik te bereiken. Aansluitend kon de aanvalsmacht via goed toegankelijk terrein in noordelijk Vlaanderen doorstoten naar Antwerpen. Hitler sloeg hun adviezen keer op keer in de wind. De aanval moest starten in het gebied tussen Monschau – vlakbij de grens met het Duitstalige deel van België – en Echternach in Luxemburg. De totale lengte van dit gebied bedroeg ongeveer 120 kilometer. Waarschuwingen over het gebrek aan voldoende bewapende en getrainde divisies sloeg Hitler in de wind.[7] De operatie kreeg de codenaam Wacht am Rhein om de geallieerden de indruk te geven dat het doel ervan was de verdediging achter de Siegfriedlinie tot aan de Rijn te versterken.[8]
Hitler wees zijn generaals op de relatief korte afstand tussen de Ardennen en Antwerpen en hoopte via het bosgebied een wig te drijven tussen de Britse en Amerikaanse troepen. Bron: US Army Center of Military History
Na de mislukte aanslag van de groep rond kolonel Claus von Stauffenberg op Hitler op 20 juli 1944 was het vertrouwen van de Führer in de Wehrmacht verder gedaald. Aan de loyaliteit van de SS twijfelde hij evenwel niet. [9] In de aanvalsplannen nam het 6e SS Pantser Leger van SS-generaal Sepp Dietrich de belangrijkste plaats in.[10] Dietrich was volgens Steven J. Zaloga ‘a charismatic fighter, but unprepared in intellect or training to command a large formation’.[11] Hij beschikte over 3 korpsen, waarbij twee pantserkorpsen met elk twee pantserdivisies de offensieve stootkracht moesten leveren. Het 6e Pantser Leger diende via het noordelijke deel van de Ardennen de Maas tussen Luik en Hoei (Huy) over te steken – twee dagen na aanvang van het offensief – om vervolgens op te rukken naar Antwerpen ten zuiden van het Albertkanaal. Het flankerende 5e Pantser Leger, met generaal Hasso von Manteuffel als commandant,[12] zou via het centrale deel oprukken om de Maas over te steken tussen Namen en Fumay (ongeveer 40 kilometer ten zuiden van Dinant). Dit leger had drie pantserdivisies ter beschikking, waarvan de Panzer Lehr Division (Pantser Opleidingsdivisie) op halve sterkte was. Na de oversteek van de Maas zou het 5e Pantser Leger op de as Dinant-Namen-Brussel-Antwerpen de zuidelijke flank van het 6e Pantser Leger afdekken tegen mogelijke geallieerde tegenaanvallen. Beide pantserlegers beschikten daarnaast over een ruim aantal Volksgrenadier-divisies.[13] Zij dienden de weg te banen voor de snel oprukkende pantsereenheden die de doorbraak naar de Maas zouden bewerkstelligen. Het 7e Duitse Leger onder leiding van General der Panzertruppen Erich Brandenberger kende met slechts vier infanteriedivisies de zwakste samenstelling (eerder een legerkorps dan een leger). Brandenberger kreeg als opdracht via Luxemburg het zuidelijke deel van de Ardennen te bezetten om te voorkomen dat het 3e Amerikaanse Leger de Duitse opmars kon bedreigen met een tegenaanval vanuit Metz.
Vooravond van het offensief
De aanvalsdatum van het offensief werd een aantal malen opgeschoven. Hoofdprobleem was het gebrek aan brandstof, ontstaan na de Sovjet-Russische inname van de olievelden van Ploesti in Roemenië in augustus 1944. Uiteindelijk moesten de commandanten akkoord gaan met ernstige beperkingen. Hierdoor werd de Duitse aanvalsmacht afhankelijk van de inname van Amerikaanse brandstofdepots tijdens de opmars.[14] Bovendien bevond de extra beschikbare brandstof zich in opslagplaatsen ten oosten van de Rijn, te ver van het aanvalsgebied. Ook de munitie-aanvoer en hergroepering van eenheden kostte meer tijd dan voorzien. Op basis van weersvoorspellingen werd de aanval uitgesteld tot 16 december, omdat een lagedrukgebied dan voor zwaar bewolkt weer zou zorgen dat de inzet van de geallieerde luchtstrijdkrachten aanzienlijk zou beperken. Uiteindelijk waren bij de start van het offensief 22 divisies beschikbaar, minder dan gepland. Het 6e Pantser Leger had over ongeveer 700 tanks en tankjagers, 685 stukken artillerie en 340 raketwerpers. Voor het 5e Pantser Leger waren de aantallen lager (waaronder ongeveer 300 tanks).
De voorbereidingen gingen gepaard met maximale geheimhouding. Radio- en telefoonverkeer in het gebied was stilgelegd. Verplaatsingen vonden in de nacht plaats. In Aken werd een nep-hoofdkwartier opgezet voor het 6e Pantser Leger om de Amerikaanse aandacht af te leiden. Divisiecommandanten werden pas vlak voor de aanval op de hoogte gesteld en officieren informeerden de troepen een dag voor de start. Op het laatst kreeg de operatie de nieuwe naam Nachtnebel. Ondanks de strikte geheimhouding hadden Amerikaanse inlichtingenofficieren signalen ontvangen over het offensief. Op de hoofdkwartieren van Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF) in Versailles en van Bradley’s 12e Amerikaanse Legergroep in Luxemburg-Stad werden deze inlichtingen niet serieus genomen. In Versailles bevatte de inlichtingenbriefing op 15 december niet meer dan ‘nothing to report’.
Bradley achtte de Ardennen ongeschikt voor een Duitse tegenaanval, wat er ook toe leidde dat de Amerikaanse aanwezigheid er zwak was. Bij aanvang van de Duitse aanval kon Hodges in het hele gebied slechts beschikken over twee legerkorpsen: in het noordelijk deel het 5e Legerkorps van generaal-majoor Leonard Gerow, met twee infanteriedivisies (2e en 99e), en het 8e Legerkorps van generaal-majoor Troy Middleton met drie infanteriedivisies (106e, 28e en 4e) plus een Combat Command van de 9e Pantser Divisie.[15] Twee van de vier infanteriedivisies (4e en 28e) hadden zware verliezen geleden in het Hürtgenwald. Ze waren wel op sterkte, maar aangevuld met nieuw personeel. De 106e Amerikaanse Infanterie Divisie was nog onervaren in de strijd. Deze divisie had twee regimenten in de kwetsbare voorwaartse uitstulping van de frontlijn in de Schnee-Eifel. Volgens de Amerikaanse tactische doctrine dienden in het vak van het 8e Legerkorps driemaal zoveel divisies aanwezig te zijn. Op 16 december waren de krachtverhoudingen dan ook in Duits voordeel: zo’n 200.000 man in de voorste lijn met 5 pantserdivisies en 13 infanteriedivisies tegenover ongeveer 85.000 Amerikaanse infanteristen en een beperkte tankcapaciteit, maar wel met bijna 400 stukken artillerie.
De aanval
De verrassing was groot toen in de vroege ochtenduren van zaterdag 16 december het Duitse offensief begon. Pas in de namiddag kwam bij SHAEF de informatie binnen dat er een aanval gaande was, waarbij met name de situatie in de Losheim Gap als zorgwekkend werd beoordeeld.[16] Eisenhower gaf direct opdracht versterkingen te sturen. Het 9e Amerikaanse Leger stelde de 7e Pantser Divisie beschikbaar, terwijl Patton de 10e Pantser Divisie vanuit Metz in noordelijke richting dirigeerde.[17] Op 17 december, nadat nog meer duidelijkheid was verkregen over de omvang van het Duitse offensief, besloot Eisenhower ook de 82e en 101e Luchtlandingsdivisies van het 18th Airborne Corps, geleid door generaal-majoor Matthew Ridgway, naar de Ardennen te sturen. Deze twee divisies hadden deelgenomen aan operatie Market Garden en waren daarna voor herstel overgebracht naar Reims. Ze vormden de enige reserve die Eisenhower op dat moment beschikbaar had. De commandant van de 101st Airborne was in de Verenigde Staten. In zijn afwezigheid had de hoogstgeplaatste in rang, artilleriecommandant brigade-generaal Anthony McAuliffe, tijdelijk het commando over de divisie. Het personeel van beide divisies werd zo snel mogelijk gereed gemaakt voor de verplaatsing naar de Ardennen.[18] Met 380 trucks werd de divisie (805 officieren en 11.035 troepen) overgebracht naar Bastogne, waar de meesten op 19 december aankwamen.[19]
De opmarsroutes van het 6e SS Pantser Leger aan het begin van Herbstnebel. Bron: Paul Boellaard, TracesOfWar.nl (voorheen Go2War2.nl)
In de eerste dagen rukten de Duitsers over het hele front op, maar met uiteenlopend resultaat. De opmarsroutes waren vooraf vastgelegd in zogenoemde Rollbahnen, die elk een alfabetletter hadden. Voor het 6e SS Pantser Leger ging het om de noordelijke opmarsroutes (zie kaart). Juist in dit noordelijk gebied met de kortste afstand naar de Maas stokte het offensief binnen enkele dagen. Zoals ook in de centrale en zuidelijke delen van het front wisten Amerikaanse infanterie-eenheden hier op vele plaatsen aanvallen van Volksgrenadiere te vertragen, waardoor de Duitse pantsereenheden minder snel oprukten dan gepland. De weersomstandigheden – mist en veel bewolking – waren in de eerste week in het voordeel van de Duitsers omdat de geallieerde gevechtsvliegtuigen nauwelijks ingezet konden worden. Maar forse vorst bleef voor Kerstmis uit. Vanwege de modder waren Duitse pantsereenheden gedwongen alleen via verharde wegen op te rukken en daardoor ontstonden verkeersopstoppingen. Onenigheid tussen commandanten van Wehrmacht- en SS-eenheden verergerde het probleem over wie ‘voorrang’ had. Het landschap stond bovendien op veel plaatsen geen (makkelijke) ontplooiing van de Duitse pantsereenheden toe, zegt Hugh Cole: ‘To a marked degree the military problem posed by the terrain is that of movement control rather than maneuver in the classic sense’.[20]
De aanval van onder meer de 12e SS Pantser Divisie Hitlerjugend via de meest noordelijke Rollbahn A werd effectief geblokkeerd door de snelle aanvoer van Amerikaanse artillerie, opgesteld op de Elsenborn Ridge. Deze verhoging in het landschap verschafte de Amerikanen een uitstekende positie voor de inzet van hun kanonnen. Binnen een aantal dagen bevonden zich op de hoogte zestien afdelingen veldartillerie met 155mm-Long Tom-kanonnen en 105mm-houwitsers, plus 7 afdelingen korpsartillerie met 4.5- en 8-inchkanonnen – in totaal 348 stukken geschut. Ze zorgden voor een spervuur van granaten, waardoor het geen doorkomen was voor de Duitsers in de lagergelegen vlakte. Het gebruik van de proxit/proximity fuse-granaten – met een airburst boven het doel – maakte bovendien veel slachtoffers onder de Duitse troepen. Naast het heldhaftig verzet van de Amerikaanse infanterie – veelal op kleine schaal maar de opmars van de Duitsers ernstig vertragend – zien veel historici de artillerie-inzet op de Elsenborn Ridge als beslissend voor de vertraging van de geplande snelle Duitse opmars en zelfs voor de uiteindelijke mislukking van het Ardennenoffensief: ‘(…) the determination to fight back and make the enemy pay dearly for every step of his advance proved probably the most important contribution to the eventual outcome of the Ardennes offensive. The Sixth Panzer Army had underestimated both the power of American artillery and the commanding position of the Elsenborn Ridge’, concludeert Anthony Beevor.[21] Tussen het begin en het eind van de strijd in de Ardennen vuurde de Amerikaanse artillerie met 4155 stukken geschut in totaal 1.255.000 granaten af.
Via de Losheim Gap wist de Duitse Kampfgruppe Peiper wel snel op te rukken tot deze op 19 december kwam vast te zitten ongeveer halverwege Rollbahn C bij Stoumont-La Gleize, net ten noorden van de rivier de Amblève.[22] De voorafgaande dag was Sturmbannführer (luitenant-kolonel) Joachim Peiper gedwongen geweest deze noordoever te volgen nadat de Amerikaanse genie in Trois-Ponts de bruggen over de rivier had opgeblazen. Amerikaanse versterkingen – vanuit Spa de 3e Amerikaanse Pantser Divisie en ten zuiden van de Amblève de 82e Luchtlandings-Divisie – maakten een uitbraak van de strijdgroep-Peiper of een ontzetting door de 1e SS Pantser Divisie onmogelijk. Na een aantal dagen strijd, die steeds uitzichtlozer werd, nam Peiper het besluit La Gleize te verlaten. In de nacht van 24 december wist hij met de resterende troepen via de bossen te ontkomen (op kerstochtend zou hij aan de Duitse kant van de frontlinie arriveren). Peipers Kampfgruppe kreeg ook veel aandacht vanwege de gruwelijke moordpartijen op Amerikaanse militairen en Belgische burgers (zie box 1).
Box 1 – Kampfgruppe Peiper en wreedheden
Joachim Peiper was een keiharde nazi, die had gediend als eerste persoonlijke adjudant van SS-leider Heinrich Himmler. Als tankcommandant vocht hij aan het oostfront in de Waffen-SS. In Rusland, Oekraïne en Italië had Peiper al een lange serie van oorlogsmisdaden begaan. In het Ardennenoffensief leidde hij de naar hem genoemde Kampfgruppe-Peiper – een uit de 1e SS Pantserdivisie SS Leibstandarte Adolf Hitler samengestelde strijdgroep met een sterkte van 5000 man.
Peiper stond bekend om zijn meedogenloze aanpak van vijandelijke militairen en burgers. Tijdens de opmars in België pleegde zijn groep vele oorlogsmisdaden met dodelijk gevolg voor 362 Amerikaanse militairen en 111 Belgische burgers. Het Bloedbad van Malmedy is hiervan het meest bekend. Op 17 december 1944 stuitte een verkenningseenheid van Peiper ter hoogte van het dorp Baugnez (5 kilometer ten zuiden van Malmedy) op een licht bewapend onderdeel van een Amerikaans veldartillerie-waarnemingsbataljon. Na een kort vuurcontact gaven de Amerikanen zich over. Ze werden in een veld gedreven en beschoten. Van de 130 Amerikanen kwamen er 84 om het leven. De overige militairen wisten te ontsnappen en bereikten de avond van dezelfde dag de Amerikaanse linies.
De slachting ging als een lopend vuur door de Amerikaanse militaire gelederen en leidde vervolgens ook aan die zijde tot een ongekende mate van brutaliteit. Het Bloedbad van Malmedy heeft een Amerikaanse evenknie: op 1 januari 1945 schoten militairen van de 11e Amerikaanse Pantser Divisie bij het dorp Checogne ongeveer 80 Duitse militairen dood die krijgsgevangen waren genomen.
In 1946 werden 43 voormalige SS-ers, onder wie Peiper, op een Amerikaans Militair Tribunaal in Dachau ter dood veroordeeld vanwege oorlogsmisdaden. Uiteindelijk werden alle doodvonnissen nietig verklaard en in de jaren vijftig keerden de meeste veroordeelden huiswaarts. Peiper kwam als laatste vrij in 1956. Hij werkte daarna kortstondig bij de autoproducent Porsche, maar werd ontslagen na protesten van vakbondspersoneel. In 1972 vestigde hij zich in het dorp Traves in het oosten van Frankrijk onder de schuilnaam Rainer Buschmann. Daar kwam hij in 1976 om het leven door verstikking nadat Franse communisten zijn huis in brand hadden gestoken.
De Kampfgruppe Peiper op weg naar Malmedy: de eenheid pleegde tijdens de opmars door België vele oorlogsmisdaden met dodelijk gevolg. Foto NARA
Het meest succesvol zou Von Manteuffels 5e Pantser Leger zijn. Hij had zich ook beter voorbereid dan Dietrich door het opmarsgebied in meer detail te bestuderen. Zo liet hij in de dagen voor de start van het offensief verkenningen uitvoeren om de beste aanvalsroutes vast te kunnen stellen. De centrale aanvalssector van het 5e Pantser Leger begon net ten zuiden van de Losheim Gap tot en met het noordelijk deel van Luxemburg ter hoogte van Bastogne. Initieel moest de 106e Amerikaanse Infanterie Divisie een groot deel van deze sector verdedigen. Door de snelle opmars kwamen twee van de drie infanterieregimenten in een geïsoleerde positie in de Schnee-Eifel. In de loop van de middag op 19 december gaven ze zich over. Ongeveer 8.000 man werden krijgsgevangen gemaakt door de Duitsers. De divisie bestond feitelijk niet meer.
Aanval van het 6e Pantser Leger met de route van de Kampfgruppe Peiper, 16-19 december 1944. Bron: US Army Center of Military History
Meer moeite had von Manteuffel met de inname van St. Vith, gelegen op een belangrijk knooppunt van wegen. Pas in de late avond van 21 december trok het laatste Amerikaanse bataljon zich terug uit de stad. De krachtdadige verdediging van Combat Command B van de 7e Amerikaanse Pantser Divisie, onder commando van brigade-generaal Bruce Clarke, leidde tot aanzienlijke vertraging voor de opmars van Manteuffels pantsereenheden. Wel slaagde hij erin alle drie de panterdivisies van zijn 5e Leger tot diep in de bulge (uitstulping) in te zetten.
Bij de aanval via de Ardennen zou 5e Pantser Leger van generaal von Manteuffel het meest succesvol zou zijn. Bron: US Army Center of Military History
Ook de Amerikaanse 28e Infanterie Divisie wist in Noord-Luxemburg de Duitse opmars te vertragen. Het gevolg was dat von Manteuffels pantserdivisies te laat arriveerden ter hoogte van Bastogne om de komst van de 101e Amerikaanse Luchtlandings-Divisie en Combat Command B van Pattons 10e Pantser Divisie te blokkeren. Al in de loop van 19 december konden de tanks en de para’s de verdedigingsposities ten oosten en ten noorden van de stad versterken. Het noordelijke verdedigingspunt bij Noville (7 kilometer van Bastogne) ging op 20 december verloren, maar het OKW insisteerde dat de 2e Duitse Pantser Divisie en de Pantser Opleiding Divisie direct zouden doorstoten naar de Maas. Model en von Manteuffel konden hiertegen niets inbrengen. Wel stuurden zij de Pantser Opleiding Divisie zuidelijk langs Bastogne en de divisie stond een regiment af ter versterking van de 26e Volksgrenadier Divisie die verder op eigen kracht de stad moest innemen. Op de avond van 20 december raakte Bastogne geheel omsingeld. Twee dagen later probeerde een Duitse delegatie de overgave af te dwingen met een ultimatum, dat MacAuliffe met het bekende ‘Nuts!’ afwees.[23] De strijd om Bastogne zou verder gaan.
De maximale omvang van de Duitse uitstulping op 23 december 1944. Bron: Bundeswehr/Aktuelle Karte/Historische Ereignisse in Kartenansicht
Ondertussen was de 116e Pantser Divisie van von Manteuffels 5e Pantser Leger ver doorgedrongen in het centrale deel van de Ardennen via het Tailles-plateau.[24] Onderdelen van de 2e SS Pantser Divisie Das Reich bereikten op 23 december op 9 kilometer afstand de Maas, nabij Celles ter hoogte van Dinant, waarmee de uitstulping de maximale omvang bereikte. Hitler reageerde enthousiast en gaf opdracht versterkingen van het 6e Pantser Leger te sturen. Maar het zou te laat zijn. De geallieerde tegenmaatregelen, de vermoeidheid bij de Duitse aanvallers en de logistieke problemen voorkwamen een verdere Duitse opmars. Vooral het gebrek aan brandstof beperkte het bereik van de aanval.[25] Aan de Maas bevond zich het 30e Legerkorps van het 2e Britse Leger dat door Montgomery ter verdediging van de westoever van de rivier daarheen was verplaatst vanuit Zuid-Nederland. Britse artilleriebarrages, gevolgd door Britse en Amerikaanse tegenaanvallen met pantsereenheden, waren het begin van het keerpunt in de strijd. Op 25 december werd de Duitse speerpunt van de bulge al kleiner. Bovendien konden vanaf 23 december, toen de lucht opklaarde, de geallieerde luchtstrijdkrachten op grote schaal worden ingezet. Het maakte de Duitsers op de grond kwetsbaarder. Zo daalde de effectiviteit van de Duitse artillerie tot 50-60 procent, omdat bij elke verschijning van geallieerde gevechtsvliegtuigen de artilleriestukken in de bossen teruggetrokken moesten worden om waarneming te ontlopen. Met luchtaanvallen op spoorwegknooppunten en opslagfaciliteiten in Duitsland werd de logistieke bevoorrading, die toch al beperkingen kende, nog verder verstoord.[26] Ook kon de Amerikaanse bevoorrading van Bastogne met airdrops (munitie, brandstof, voedsel en medische hulp) van start gaan, wat zeer welkom was. Vanaf 28 december zorgde een noordelijk koufront voor een daling van de temperatuur, met strenge vorst overdag en ’s-nachts tot -20 graden. Ook de zware sneeuwval vertraagde militaire operaties.[27]
Box 2 – Operatie Greif
In de film The Battle of the Bulge (1965) krijgen de Duitse misleidingsacties om verwarring te stichten achter de Amerikaanse linies veel aandacht. Deze speciale operatie stond onder leiding van SS-Obersturmbannführer (luitenant-kolonel) Otto Skorzeny. Hij kwam uit Oostenrijk en was een fanatieke nazi. In september 1943 leidde Skorzeny de geslaagde ontsnappingsoperatie van de gevangen genomen dictator Benito Mussolini in het Italiaanse Gran Sasso-bergmassief. Voor het Ardennenoffensief zette Skorzeny – op verzoek van Hitler – Operatie Greif op, die ten doel had om het Amerikaanse militaire optreden te verstoren en de Duitse verovering van de Maasbruggen te bespoedigen. Hiervoor had Skorzeny ongeveer 600 Engelssprekende Duitse militairen tot zijn beschikking, van wie de helft afkomstig was uit de Kriegsmarine. Het grootste deel werd ingedeeld bij de 150e Pantserbrigade, die op 21 december zwaar getroffen werd door Amerikaans artillerievuur bij een poging door te breken naar Malmedy. De eenheid werd teruggetrokken uit de strijd. Een klein deel (150 man) was ingedeeld bij commando-eenheden voor acties richting de Maas in gebied onder Amerikaanse controle. Deze ‘teams’ waren uitgerust met (Amerikaanse) jeeps, waarbij telkens een van de vier militairen de Engelse taal machtig was. Hiermee beging Skorzeny een fout, want de Amerikanen reden nooit met vier man in een jeep. Bovendien lanceerden de Amerikanen vrij snel controlemaatregelen, waaronder checks bij road blocks op kennis van Amerikaans slang-taalgebruik en topografische kennis van de VS. In sommige gevallen leidden die controles wel tot opmerkelijke situaties. Zo werd onder meer generaal Omar Bradley (tijdelijk) opgehouden omdat hij naar de mening van de Amerikaanse militaire politie het verkeerde antwoord gaf op de vraag wat de hoofdstad van Illinois was (Bradley gaf zelf wel het goede antwoord). Een andere methode was het verzoek om gedragen ondergoed te tonen, want dat hadden de Duitsers niet (Skorzeny had wel Amerikaanse uniformen geconfisqueerd in krijgsgevangenkampen). Operatie Greif zorgde weliswaar voor nervositeit bij de Amerikanen, maar had weinig of geen invloed op het verloop van het Ardennenoffensief.
De tegenaanval
Naarmate de Duitse uitstulping in de Ardennen gestalte kreeg drong Montgomery aan op een herschikking van de geallieerde commandostructuur. Het bevelsgebied van Bradley’s 12e Amerikaanse Legergroep was immers gesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel. Eisenhower ging ermee akkoord dat alle strijdkrachten ten noorden van de lijn Givet (20 kilometer ten zuiden van Dinant) naar (net onder) St. Vith onder Montgomery’s bevel kwamen. Daarmee kwam vanaf 20 december het 9e Amerikaanse Leger onder bevel van de Britse veldmaarschalk.[28] Hetzelfde gold voor het 5e Legerkorps van Hodges’ 1e Leger en het 18e Luchtlandingskorps van Ridgway[29] en andere eenheden ten noorden van Bastogne. Bradley protesteerde hevig bij Eisenhower, maar die bleef bij zijn besluit.[30] Na de commando-overdracht had Bradley alleen nog het 3e Leger van Patton onder bevel. Op die datum kwam het 8e Amerikaanse Legerkorps in het gebied ten zuidwesten van Bastogne onder commando van Patton.[31]
Vanaf het moment dat Montgomery het commando voerde over de (nieuwe) noordelijke sector waren er spanningen met Amerikaanse commandanten. De meeste onenigheid ontstond over de timing van de tegenaanval. Montgomery wilde tijd winnen om een aanvalsmacht op te bouwen voor een krachtige tegenaanval. Toen op Eerste Kerstdag het Duitse offensief vastliep, droeg hij Hodges op om het 7e Legerkorps van generaal-majoor ‘Lightning’ Joe Collins terug te trekken naar Andenne aan de Maas.[32] Collins legde het bevel naast zich neer, want bij terugtrekking zou er een gat in de Amerikaanse noordelijke linie ontstaan. Naar zijn mening kon de 2e SS Pantser Divisie dan alsnog de Maas bereiken. Bradley drong bij Eisenhower aan het tegenoffensief snel te beginnen. Met de besprekingen van uiteenlopende plannen voor de tegenaanval gingen meerdere dagen gemoeid. Nadat Montgomery in een gesprek met de Britse pers de indruk had gewekt dat de Britse strijdkrachten de situatie voor de Amerikanen ten positieve hadden gekeerd, bereikten de spanningen onder de geallieerde bevelhebbers een nieuw hoogtepunt.[33] Daaraan gaf Eisenhower niet toe, maar hij ging wel akkoord met Montgomery’s plan om de tegenaanval te richten op Houffalize (20 kilometer ten noorden van Bastogne) en niet op St. Vith zoals Bradley verlangde. Het tegenoffensief begon op 3 januari 1945 met inzet van het 30e Britse Legerkorps tegen de speerpunt van de Duitsers, het 7e Legerkorps van Collins ten oosten daarvan en daarop aansluitend Ridgway’s 18e Luchtlandingskorps.
Met behulp van kettingen trekken militairen van de Amerikaanse 30e divisie een halftrack uit de sneeuw bij Malmedy, 3 januari 1945. Foto NARA
In het zuiden duurde het langer dan Patton had aangekondigd voordat Bastogne ontzet zou worden.[34] De opmars van het 3e Legerkorps met de 4e Pantserdivisie en de 26e en 82e Infanterie Divisies vanuit het gebied bij Metz verliep aanvankelijk voorspoedig, maar de Amerikanen stuitten ten zuiden van Bastogne op hevige tegenstand van de 5e Duitse Parachutisten Divisie.[35] Bovendien had de Amerikaanse genie bij de terugtrekking op Bastogne meerdere bruggen in dat gebied opgeblazen. Het duurde tot Tweede Kerstdag voordat de Duitse ring om Bastogne doorbroken werd. Om kwart voor vijf in de middag maakten vijf Sherman tanks en een half-track onder leiding van kapitein William Dwight, behorend tot het 37e Tankbataljon, contact met landgenoten van 326th Airborne Engineers aan de zuidzijde van Bastogne. De corridor hield stand en werd in de volgende dagen verbreed. Patton kon vervolgens de opmars noordwaarts van Bastogne voortzetten. Daarbij was de voortgang traag omdat von Manteuffel (op bevel van Hitler om Bastogne te blijven aanvallen) een aantal pantserdivisies uit de noordelijk sector terugtrok en richting de stad stuurde. Ook de zware sneeuwval en de strenge vorst (bevroren wegdek) vertraagden de aanval van Pattons tankeenheden. Pas op 8 januari besloot het OKW om alle pantserdivisies terug te trekken naar het achtergebied van Legergroep B. De verdediging werd overgelaten aan de infanteriedivisies van de Wehrmacht. Met een overmacht aan Amerikaanse troepen was het een kwestie van tijd tot de Duitsers waren teruggedrongen op eigen grondgebied. In de ochtend van 16 januari maakten de voorste troepen van de 1e en 3e Amerikaanse Legers contact in de buurt van Houffalize.[36] Op 23 januari was St. Vith weer in Amerikaanse handen. Zes dagen later was de oorspronkelijke frontlijn hersteld, op een paar kleine afwijkingen na. Meer dan zes weken waren verstreken sinds de aanvang van Operatie Herbstnebel op 16 december. De grootste veldslag van het Amerikaanse leger in Europa sinds de Slag om Normandië was voorbij. Het aantal slachtoffers was groot: 75.482 aan Amerikaanse zijde – onder wie 8407 doden – en 1408 Britten (200 doden). De Duitse verliezen zijn niet precies bekend, maar worden geschat op 80.000 (minimaal 11.000 doden). De 101e Luchtlanding Divisie, die Bastogne wist te behouden, kende het hoogste aantal dodelijke slachtoffers: 535. België en Luxemburg leden zwaar onder het Ardennenoffensief: in België kwamen 2500, in Luxemburg 500 burgers om. Een derde van die slachtoffers viel bij geallieerde luchtbombardementen of artilleriebeschietingen. De verwoesting van gebouwen was eveneens enorm: 88.000 woningen gingen verloren, 18 kerken werden verwoest en 96 andere raakten zwaar beschadigd. In de hele Ardennen kwamen 50.000 dieren om het leven (of werden meegenomen door de Duitsers). Na het einde van de strijd zouden booby traps en mijnen nog de nodige slachtoffers veroorzaken.
Conclusies
Hitler’s last gamble met het Ardennenoffensief liep uit op een mislukking. Het veroorzaakte weliswaar uitstel van de geallieerde aanval op de Rijn met minimaal een maand, maar verzwakte de Duitse verdediging aan en achter de Siegfriedlinie. Voorts ging het ten koste van de Duitse verdediging tegen het oprukkende Rode Leger aan het oostfront. Voor het Duitse falen is geen eenduidige oorzaak aan te geven. Een combinatie van factoren gaf de doorslag voor het vastlopen van het Ardennenoffensief, gevolgd door de succesvolle geallieerde tegenaanval:
- het 6e SS Pantser Leger slaagde er niet in snel door te breken op de kortste aanvalsroute om de Maas tussen Luik en Hoei over te steken. Daarbij speelde de Amerikaanse artillerie op de Elsenborn Ridge een cruciale rol;
- het 5e Duitse Pantser Leger raakte in de speerpunt van de aanval weliswaar tot 9 kilometer van de Maas ter hoogte van Dinant, maar de vereiste versterkingen om zowel de noordelijke flank af te dekken als de aanval op de Maasbruggen voort te zetten ontbraken;
- het 7e Duitse Leger was te zwak om de zuidelijke flank af te dekken tegen de offensieve slagkracht van een legerkorps van Pattons 3e Leger dat vanuit Metz de tegenaanval inzette;
- het gebrek aan brandstof vertraagde de Duitse opmars en de inname van een beperkt aantal (kleinere) Amerikaanse brandstofdepots bood te weinig soelaas;
- de weersomstandigheden werkten de eerste week in het Duitse voordeel, maar toen de lucht opklaarde leverden de geallieerde luchtstrijdkrachten een belangrijke bijdrage aan het stoppen van de opmars en de ondersteuning van het tegenoffensief;
- het terrein en de terreingesteldheid – aanvankelijk veel modder omdat het onvoldoende vroor – dwong de Duitse pantsereenheden op te rukken via verharde wegen en in sommige gevallen ook via nauwe rivierdalen. Dit werkte in het voordeel van de Amerikaanse verdediging. Bovendien ontstond meerdere malen verkeerscongestie met vertraging van de opmars als gevolg;
- onderlinge wedijver en spanningen tussen commandanten van de SS- en de Wehrmacht droegen mede bij aan vertraging van de voortgang van het offensief;
- het behoud van Bastogne door de 101e Amerikaanse Luchtlanding Divisie was vooral een factor van betekenis nadat Pattons 3e Leger de verdedigingsring had doorbroken, omdat Hitler bevel gaf vanuit het noorden pantsereenheden naar de stad te sturen die daardoor onttrokken werden aan de Duitse verdediging tegen het geallieerde tegenoffensief in dat (noordelijke) gebied.
Bovenal veranderden door het Ardennenoffensief de krachtsverhoudingen in geallieerd voordeel. Bij de start van het offensief waren slechts vijf Amerikaanse infanteriedivisies beschikbaar voor de verdediging. Een deel was verzwakt door de slijtageslag in het Hürtgenwald in het najaar van 1944. Binnen een paar dagen arriveerden extra Amerikaanse divisies in de Ardennen en het aantal zou verder oplopen in de weken erna. Bovendien zorgde het 30e Britse Leger voor ‘rugdekking’ aan de Maas en leverde het een bijdrage aan het tegenoffensief. Terwijl de geallieerden steeds meer gevechtskracht konden inzetten, zwakte dit aan Duitse kant voortdurend af. Ook het moreel keerde van een Duits naar een geallieerd voordeel. De Duitse generaals von Manteuffel en Model kregen achteraf gelijk dat het Ardennenoffensief gedoemd was te mislukken. Hitler overschatte de Duitse aanvalskracht en onderschatte de Amerikaanse militaire macht. Hij negeerde dat de situatie in 1944 fundamenteel anders was dan in 1940. Wat begon als een strategische verrassing veranderde in een strategische blunder die de prelude vormde van de definitieve ineenstorting van het Duitse westelijke front in het voorjaar van 1945.
Box 3 – Lessen uit het Ardennenoffensief
Hoewel voorzichtigheid geboden is met de lessen uit oorlogen in het verleden toe te passen op moderne conflicten, kan het toch interessante overeenkomsten opleveren. Rusland viel eind februari 2022 buurland Oekraïne binnen met de verwachting dat na een week de strijd gestreden zou zijn. De politieke leiding in Moskou had een totaal verkeerd beeld van de situatie in Oekraïne, waar niet alleen de regering-Zelensky, maar ook de strijdkrachten en de bevolking volop bereid waren zich te verdedigen met alle beschikbare middelen. Hitler had in 1944 een vergelijkbare tunnelvisie van de geallieerden, die hij als politiek zwak en dus militair kwetsbaar beschouwde. Een verrassingsaanval zou tot een spoedig uiteenvallen van de geallieerde coalitie leiden, gekoppeld aan de bereidheid vrede met Duitsland te sluiten. De Führer bleek de situatie volkomen verkeerd beoordeeld te hebben.
Ook op militair-operationeel gebied zijn lessen te trekken. In belangrijke mate mislukte het Ardennenoffensief door ernstig tekortkomende logistieke ondersteuning, in het bijzonder de aanvoer van brandstof. Hoewel voor Oekraïne het logistieke tekort vooral geldt voor munitie, toont het heden aan dat oorlogvoering – vooral bij voortzetting – zonder toereikende logistieke bevoorrading voor grote problemen kan zorgen.
Een andere overeenkomst betreft de opmars met pantsercolonnes over (al dan niet) verharde wegen, waartoe de Duitsers in het Ardennenoffensief waren gedwongen door het terrein en de weersomstandigheden. Zonder ontplooiing over een breder terrein zijn dergelijke colonnes zeer kwetsbaar voor vuurkracht van de verdediger – vanaf de grond en vanuit de lucht. Peipers Kampfgruppe liep vast in de smalle vallei van de Amblève nadat de Amerikaanse versterkingen waren gearriveerd. Het was daarna een kwestie van tijd tot zijn strijdmacht verslagen was. De Russische pantsereenheden die bij aanvang van de oorlog vanuit Belarus via moeilijk toegankelijk gebied (moerassen en bos) naar Kyiv optrokken – een colonne van 60 kilometer – waren evenzeer kwetsbaar voor aanvallen van de verdediger. Met gebruik van moderne middelen – zoals de Amerikaanse Switchblade loitering munitions en de Turkse Bayraktar-2 drones – wist Oekraïne forse schade aan te richten en de Russische legerleiding te dwingen de aanval vanuit het noorden stop te zetten.
* Dick Zandee is historicus met bijzondere belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog. Hij dankt luitenant-kolonel b.d. Wouter Hagemeijer voor zijn waardevolle commentaren op de tekst.
[1] De meeste geraadpleegde bronnen staan vermeld in de voetnoten bij citaten uit de literatuur.
[2] De auteur richt zich op de militair-strategische en -operationele niveaus. De strijd op tactisch niveau blijft grotendeels buiten beschouwing.
[3] Van de 120.000 ingezette Amerikaanse militairen vonden er 33.000 de dood, raakten gewond of vermist of kwamen in krijgsgevangenschap.
[4] Het laatste fort in de stad kwam pas op 13 december in Amerikaanse handen.
[5] Peter Caddick-Adams, Snow & Steel. Battle of the Bulge 1944-45 (Londen, Cornerstone, 2014) 41.
[6] Aanvankelijk was geallieerd gebruik van de Antwerpse haven onmogelijk omdat de Duitsers de monding van de Westerschelde in bezit hielden. Begin november had het 1e Canadese Leger – behorend tot Montgomery’s 21e Legergroep – de Duitsers daar verslagen en drie weken later arriveerden de eerste bevoorradingschepen in de Antwerpse haven. Zie: Dick Zandee, ‘The Battle of the Westerschelde 1944, part 1: The impact of military-strategic decision-making’, Militaire Spectator 188 (2019) (10) 468-481; Dick Zandee, ‘The Battle of the Westerschelde 1944, part 2: The operations to open access to the port of Antwerp’, Militaire Spectator 188 (2019) (11) 546-563.
[7] Bij aanvang van het Ardennenoffensief hadden de Duitse infanteriedivisies een gemiddelde sterkte van 8.761 man. Dat was de helft van de sterkte in 1940. De pantserdivisies hadden een betere personeelsbezetting, maar – evenals de infanteriedivisies – waren ze ‘aangevuld’ met personeel dat een mix was van zeer jong tot oud en vaak afkomstig uit de Kriegsmarine en de Luftwaffe of uit het buitenland. Het gemeenschappelijke kenmerk was gebrek aan training en gevechtservaring. Dit gold in het bijzonder voor de infanteriedivisies. Zie: Caddick-Adams, Snow & Steel, hoofdstukken 11 en 12.
[8] De Duitsers noemden deze verdedigingslinie Westwall, die liep van Kleef (nabij de Nederlands-Duitse grens) tot aan Bazel.
[9] Een deel van de Schutzstaffel, oorspronkelijk de ‘bewapende lijfwacht’ van Hitler, was in de loop van de Tweede Wereldoorlog uitgegroeid tot een tweede krijgsmacht – de Waffen-SS – met eigen Panzertruppen en andere legeronderdelen.
[10] De SS had eigen rangnamen. Dietrich was Obergruppenführer (drie sterren).
[11] Steven J. Zaloga, Battle of the Bulge (Londen, Osprey, 2010) 47.
[12] De Duitse rang was General der Panzertruppen (drie sterren).
[13] Na de enorme Duitse verliezen in de slag om Normandië werd in de zomer van 1944 de Volksgrenadier Division als een nieuw type infanteriedivisie opgericht. De naam deed een appel op nationalisme (Volk) en militaire traditie (Grenadier). Deze infanteriedivisies kenden slechts zes in plaats van negen bataljons en waren vooral bewapend voor het verdedigende gevecht (korte-afstandwapens waaronder de Panzerfaust). Wat betreft vervoer waren ze in belangrijke mate afhankelijk van paarden (zo’n 50.000 tijdens het offensief). Zie onder meer: https://en.wikipedia.org/wiki/Volksgrenadier.
[14] Het zou slechts ten dele lukken en betrof voornamelijk kleine depots.
[15] Een Combat Command is een eenheid van verbonden wapens (tanks, pantserinfanterie, genie, artillerie, et cetera), vergelijkbaar met een versterkte pantserbrigade. Amerikaanse pantserdivisies werden opgedeeld in drie CCs: CCA, CCB en een reserve CC (CCR).
[16] De Losheim Gap biedt een natuurlijke doorgang in de richting van Malmédy ten zuiden van de Hoge Venen, een verhoogd plateau in het gebied van Eupen. Ongelukkigerwijs bevond zich hier de scheidingslijn van de twee Amerikaanse legerkorpsen.
[17] Op 17 december gaf generaal William Simpson opdracht nog twee divisies van zijn 9e Leger naar de Ardennen te sturen (30e Infanterie Divisie en 2e Pantser Divisie).
[18] NB: Bij operatie Market Garden had de 101e Luchtlandingsdivisie zo’n 3500 man verloren en er was nog weinig vervangend personeel gearriveerd. De 82e Luchtlandingsdivisie stond er beter voor. Deze divisie zou in het centrale gedeelte van het front worden ingezet (nabij Werbemont).
[19] In totaal bedroegen de eerste Amerikaanse versterkingen op weg naar de Ardennen in de eerste drie dagen na de start van de Duitse aanval 80.000 troepen en ongeveer 10.000 voertuigen. Na een week bedroeg het totale aantal militairen 250.000.
[20] Hugh M. Cole, The Ardennes. Battle of the Bulge (serie: United States Army in World War II – The European Theater of Operations) (Washington, D.C., U.S. Government Printing Office, 1965) 46.
[21] Anthony Beevor, Ardennes 1944 – Hitler’s Last Gamble, 2015, p. 161.
[22] Duitse Kampfgruppen waren eenheden van verbonden wapens – vergelijkbaar met de Amerikaanse Combat Commands – voor zelfstandig optreden. Ze werden genoemd naar de commandant. Kampfgruppe Peiper bestond uit onderdelen van de 1e SS Pantser Divisie SS Leibstandarte Hitler (behorend tot Sepp Dietrich’s 6e Pantser Leger). De strijdgroep had een omvang van ong. 5000 man en kon beschikken over ong. 120 tanks en tankjagers.
[23] Het verzoek werd voorgelegd aan McAuliffe, die reageerde met ‘Us surrender? Aw, nuts!’. Op voorstel een van zijn stafofficieren schreef hij vervolgens op het ultimatum ‘To the German Commander, ‘Nuts!’. De Duitse delegatie kreeg mee dat het gelezen moest worden als ‘Go to hell’.
[24] Een verhoogde rug in het centrale deel van de Ardennen met Baraque de Fraiture als hoogste punt.
[25] Voor een uitvoerige bespreking hiervan zie: C.D.A. Blankestijn, ‘Duitse logistieke ondersteuning tijdens het Ardennenoffensief’, deel 1: ‘Uitgangsfase en planning van het offensief’, Militaire Spectator 159 (1990) (6) 255-264; deel 2: ‘Uitvoering van de logistiek’ gedurende de operatie’, Militaire Spectator 159 (1990) (7) 324-329.
[26] Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting van de inzet van de geallieerde luchtstrijdkrachten zie: F.G. Kuijvenhoven, ‘Het luchtwapen tijdens het Ardennenoffensief 1944/45’, Militaire Spectator 144 (1975) (6) 248-258.
[27] Aan het eind van het Ardennenoffensief was het aantal Amerikaanse militairen dat niet meer inzetbaar was vanwege bevroren lichaamsdelen of andere door de kou veroorzaakte aandoeningen opgelopen tot 23.000. De meeste slachtoffers waren gevechtsinfanteristen.
[28] Tegen Eerste Kerstdag waren zeven divisies van het 9e Leger toegekend aan de strijd in de Ardennen.
[29] Met uitzondering van de 101e Luchtlanding Divisie in Bastogne.
[30] Al sinds de Slag om Normandië, waar Montgomery tot 1 september 1944 het bevel voerde over alle geallieerde grondstrijdkrachten, waren er forse meningsverschillen ontstaan met Bradley en Patton. Eisenhower moest diverse malen een generaalscrisis voorkomen, waarbij hij de instemming van beide kampen kreeg, maar waardoor de onderlinge verhoudingen toenemend verstoord raakten.
[31] Daarmee was Hodges – die niet alleen vanwege het mislukte offensief in het Hürtgenwald, maar ook sinds de start van de Duitse aanval een zwakke indruk had gemaakt – een van beide legerkorpsen, behorend tot zijn 1e Leger, ‘kwijt’.
[32] Dit 7e Legerkorps was beschikbaar gesteld door het 9e Amerikaanse Leger.
[33] Begin januari 1945 meldde de Amerikaanse pers dat Montgomery bevel had gekregen over de 1e en 9e Amerikaanse Legers met beschuldigingen richting de Britse veldmaarschalk, waarop de Britse pers weer reageerde. Dit mediageweld ging een paar dagen door met onder meer persconferenties van Montgomery en Bradley, maar uiteindelijk keerde rust weer nadat Churchill de Amerikanen publiekelijk verdedigde voor hun grote inspanningen en de vele gebrachte offers.
[34] Met zijn gebruikelijke bravoure had Patton op 19 december aan Eisenhower toegezegd om op 22 december de aanval op Bastogne te openen.
[35] De 5. Fallschirmjäger-Division was de enige divisie behorend tot het 7e Duitse Leger van Brandenberger die tot het gebied ten zuiden van Bastogne was geraakt. De Amerikaanse 4e Infanterie Divisie en de door Patton eerder gestuurde 10e Pantser Divisie wisten elders de opmars van het overgrote deel van het 7e Leger te stoppen.
[36] Om middernacht, het begin van 17 januari, kwamen het 1e Leger en het 9e Leger weer onder commando van Bradley, zoals was toegezegd door Eisenhower.