Deze column draagt de naam Tegenwicht. Toch vrees ik dat wat u hierna zult lezen misschien beter past onder de noemer ‘vloeken in de kerk’. Terwijl vrijwel de gehele defensieorganisatie – en de Koninklijke Landmacht in het bijzonder – zich momenteel massaal richt op het toverwoord ‘hoofdtaak 1, maak ik mij zorgen dat we daarbij de aandacht verliezen voor wat op de langere termijn waarschijnlijker én structureler is: de rol van Defensie in het bevorderen van de internationale rechtsorde en stabiliteit, veelal in de vorm van vredes- of stabilisatieoperaties. Anders gezegd: ‘hoofdtaak 2.

Eerst kort terug naar de basis. In de Defensienota 2000 introduceerde het ministerie van Defensie drie hoofdtaken voor de krijgsmacht: hoofdtaak 1: bescherming van het eigen grondgebied en dat van bondgenoten; hoofdtaak 2: bevordering van de (internationale) rechtsorde en stabiliteit; en hoofdtaak 3: ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal.[1] Gezien de hernieuwde dreiging vanuit Rusland is het logisch en terecht dat Defensie zich voorbereidt op conventionele oorlogvoering, zoals verankerd in hoofdtaak 1. Die voorbereiding is onmisbaar. Tegelijkertijd is het hoogst onzeker of Nederland op middellange termijn daadwerkelijk betrokken raakt bij een dergelijk conflict. Wat daarentegen wél als een constante kan worden beschouwd, zijn vredes- en stabilisatieoperaties. Die zullen, om meerdere redenen, niet van het toneel verdwijnen.

Ten eerste zijn vredeshandhavende operaties vaak een direct gevolg van grootschalige machtsconflicten. Neem als actueel voorbeeld de Balkan. Rusland tracht in de ‘oostelijke achtertuin’ van Europa de spanningen tussen de bevolkingsgroepen opnieuw aan te wakkeren door actief een nationalistische Servische agenda te steunen. De etnische verhoudingen in Bosnië-Herzegovina verscherpen hierdoor weer. In reactie daarop besloot het Nederlandse kabinet – op verzoek van de Europese Unie – om vanaf oktober opnieuw een infanteriecompagnie naar Bosnië te sturen. [2] Defensie motiveerde dit besluit met de woorden: ‘Nederland wil hiermee de stabiliteit op de Westelijke Balkan bevorderen. In Bosnië en Herzegovina heerst al langere tijd spanning tussen verschillende etnische bevolkingsgroepen. Die is de afgelopen jaren verder toegenomen, onder meer door politieke besluiten die het wankele evenwicht verder uit balans brengen. Ook de actieve verspreiding van desinformatie door Rusland speelt een belangrijke rol’.[3]

Het besluit om – dertig jaar na de val van Srebrenica – opnieuw militairen van de Luchtmobiele Brigade naar Bosnië-Herzegovina te sturen, kreeg nauwelijks aandacht in het publieke debat of binnen de defensieorganisatie. Gezien de symbolische lading is dit op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. De verklaring ligt wellicht in het dominante hoofdtaak 1-narratief. Geestelijk stoomt de krijgsmacht zich klaar voor een potentieel optreden in het hoogste geweldsspectrum, maar fysiek worden militairen uitgezonden voor het uitvoeren van hoofdtaak 2.

Ten tweede mogen we nooit vergeten waar de Nederlandse krijgsmacht zich de afgelopen eeuw vooral mee bezig heeft gehouden als het gaat om daadwerkelijke inzet: het bevorderen van de internationale rechtsorde. Sinds 2000 staat expliciet in de Grondwet dat Nederland een krijgsmacht heeft voor de verdediging van het eigen koninkrijk én voor het handhaven en bevorderen van de internationale rechtsorde.[4] Dat ‘én’ is niet vrijblijvend. Anders dan landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk of Duitsland kent Nederland als klein land historisch gezien geen lange traditie op het terrein van een langdurig, grootschalig conflict. We lijken in dat opzicht meer op landen als Zweden of Ierland, die net als Nederland prioriteit gaven aan internationaal recht en vredesbevordering. Een sprekende illustratie is het vroege voorjaar van 1914. Terwijl de grote Europese mogendheden hun legers voorbereidden op een ongekende veldslag, werd Nederland door het Concert van Europa verzocht militairen te sturen naar het net opgerichte Albanië, dat uit de nog smeulende as van het ineenstortende Ottomaanse Rijk naar voren kwam, met als doel daar stabiliteit te brengen. Deze missie, hoewel beperkt van duur en succes, geldt als de eerste Nederlandse ‘vredesmissie’.

Ook later gaf Nederland stelselmatig invulling aan hoofdtaak 2 avant la lettre. In 1934-1935 zonden we mariniers naar het Saarland, op verzoek van de Volkenbond. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog nam onze inzet in VN-verband een vlucht. Onder vlag van de VN stuurde Nederland militairen naar het Midden-Oosten, Angola en Cambodja. Daar zaten grote bijdragen tussen: bijna 10.000 Nederlandse militairen dienden tussen 1979 en 1985 in de UNIFIL-missie in Libanon, en nog eens duizenden tijdens UNPROFOR in voormalig Joegoslavië (1992-1995). Vergeet daarbij zeker niet de duizenden Nederlandse militairen die deelnamen aan diverse VN-waarnemingsmissies.[5] Ook in recentere jaren leverde Nederland een substantiële bijdrage aan hoofdtaak 2. Denk aan de inzet tijdens MINUSMA in Mali tussen 2014 en 2019, met helikopters, inlichtingeneenheden en special forces. Niet onbelangrijk: luitenant-generaal Kees Matthijssen was van 2022 tot 2023 zelfs Force Commander van MINUSMA. De kennis en ervaring die hij en zijn voorgangers binnen andere VN-missies, onder wie generaal-majoor der mariniers Patrick Cammaert, opdeden in dergelijke operaties, vormen een waardevolle bron van militair vakmanschap. Hun lessen verdienen structurele verankering in opleiding, doctrine en organisatieontwikkeling.

Toch zie ik in diverse opleidingsprogramma’s en discussiefora binnen de krijgsmacht hoe de aandacht voor hoofdtaak 1 soms ten koste gaat van modules over VN-optreden en stabilisatiemissies. Dat is zorgwekkend. De afgelopen decennia hebben Nederlandse militairen geleerd hoe om te gaan met complexe mandaten, met het institutionele karakter van de VN, en met de balans tussen neutraliteit of onpartijdigheid enerzijds en het noodzakelijke gebruik van geweld anderzijds. Deze kennis is niet theoretisch, maar opgebouwd in het veld – met inzet die gepaard ging met forse risico’s en soms met het hoogste offer. Het is cruciale kennis die we niet mogen laten ondersneeuwen onder het gewicht van de huidige prioriteiten.

Nederland was jarenlang een internationale voorloper op het gebied van vredesmissies. Die positie was niet toevallig. Zij was niet enkel het resultaat van een lange, relevante en recente ervaringsopbouw, maar ook van politieke keuzes én van professioneel handelen in het veld. Laten we ons dan ook niet blindstaren op hoofdtaak 1, hoe begrijpelijk die focus ook is in het huidige tijdsgewricht. Het is goed ons voor te bereiden op grootschalige dreigingen, maar we mogen niet vergeten wat de historische constante vormt in het Nederlandse militaire optreden: hoofdtaak 2.

[1] Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1999–2000, 26 900, Defensienota 2000

[2] 'Opnieuw militairen naar Bosnië en Herzegovina', Defensie.nl, 25 april 2025.

[3] Ibidem.

[4] De Nederlandse Grondwet, artikel 97: Krijgsmacht.

[5] Dion Landstra, Informatiemakelaar en schietschijf. De inzet en effectiviteit van waarnemers in vredesoperaties op de Balkan, 1991-1995 (Amsterdam, Boom, 2022).

Over de auteur(s)

Jaus Müller MA

Jaus Müller MA is militair historicus en werkt bij het cluster Onderwijs van de afdeling Operationele Dienstverlening van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.