De kennis over het optreden van grote formaties is de afgelopen decennia binnen de krijgsmacht aanzienlijk afgenomen. De Nederlandse landmacht bestond in 1988 uit een legerkorps met daarin legerkorpstroepen en drie divisies die elk drie brigades bevatten.[1] Het legerkorps had de opdracht een gebied ter grootte van ongeveer 70 kilometer (frontbreedte) bij 160 kilometer te verdedigen.[2] De drie divisies bestonden elk uit drie brigades, waarvan twee pantserinfanteriebrigades en één pantserbrigade. De brigades vormden de kern van de divisies. In een grootschalig gevecht zoals nu in Oekraïne zien we dat zowel Rusland als Oekraïne grote formaties inzet. Oekraïne had tijdens de inval door Rusland op papier zo’n 87 brigades. Dit artikel beschrijft het optreden met grote formaties, waarbij het gebruik van diepte essentieel is. We kunnen veel leren van hoe het vroeger geregeld was, waarbij uiteraard de karakteristieken door onder meer nieuwe technologie veranderd zijn.
In de Koude Oorlog beschikte de landmacht over drie divisies die versterkt konden worden met divisietroepen, op basis van de opdracht. Deze divisietroepen werden samengesteld uit eenheden van de legerkorpstroepen. De legerkorpstroepen bestonden onder andere uit vier verkenningsbataljons, drie pantserluchtdoelartillerie-afdelingen, negen conventionele afdelingen artillerie en twee geniegevechtsgroepen. Niet alle eenheden waren direct inzetbaar.[3] Zo was een van de drie divisies volledig mobilisabel. De logistieke ondersteuning van het legerkorps was ondergebracht in een legerkorps logistiek commando (LLC).
Na de val van de Berlijnse Muur (1989) werd een groot (militair) Oost-Westconflict minder waarschijnlijk geacht. De opheffing van de Sovjet-Unie op 26 december 1991 leek deze inschatting te bevestigen. Voor de krijgsmacht betekende dit inkrimpen van de organisatie, opschorten van de opkomstplicht en herstructurering op herstructurering. Na de reorganisaties van 2011 en 2012 waren uiteindelijk het legerkorps, de legerkorpstroepen, het legerkorps logistiek commando en het divisieniveau verdwenen bij de landmacht. Ook in het aantal brigades was gesneden. Van de 10 brigades restten er nog drie, die eigenlijk alleen in naam brigades waren. De stootkracht en bestrijdingscapaciteit in de vorm van tankeenheden werd opgeheven. De gevechtssteun- (combat support) en gevechtslogistieke (combat service support) eenheden werden uit deze brigades gehaald, gekrompen in capaciteit en ondergebracht binnen het Operationeel Ondersteunings Commando Land (OOCL). Met betrekking tot de ondersteuning van gevechtseenheden door mortieren en artillerie was de situatie dramatisch. Alle pantserinfanterie-eenheden dienden hun eigen 120mm mortierpelotons op te heffen.[4] Er bleven twee pelotons over ter ondersteuning van 11 Luchtmobiele Brigade en het Korps Mariniers. De artillerie werd ingekrompen van 19 afdelingen naar twee batterijen Pzh2000.[5] Deze batterijen en de twee mortierpelotons werden ondergebracht binnen de enige afdeling artillerie van de Nederlandse krijgsmacht.
De verkleining van de landmacht had niet alleen invloed op het aantal beschikbare eenheden. Het had ook invloed op de kennis over het optreden van een legerkorps, divisies en brigades. De kennis over het optreden met een legerkorps en divisies is grotendeels verdwenen en de kennis over het optreden met brigades verschraald.[6] De uitzendingen in het kader van hoofdtaak 2 (stabiliteitsoperaties) versterkten dit.
Door de oorlog in Oekraïne is optreden in het kader van hoofdtaak 1 weer van belang. De focus is gewijzigd van stabiliteitsoperaties naar verdedigen van eigen grondgebied en dat van bondgenoten. Inmiddels heeft ook Oekraïne aangekondigd dat het legerkorpsen gaat aanmaken. De Oekraïners hebben de afgelopen jaren met rond de 90 brigades gevochten en zijn er achter gekomen dat je grotere formaties nodig hebt voor een doorbraak.
Dit artikel beschrijft hoe een legerkorps, divisie en brigade de diepte van het terrein gebruiken om te verdedigen in het grootschalig gevecht. Na een beschrijving van doctrinaire overwegingen wordt het belang van formaties toegelicht en de reden dat ze weer actueel zijn. Vervolgens ligt de focus op het brigadeniveau als laagste en kleinste formatie en hoe zij diepte op twee manieren gebruikt. Begrip over formaties, hoe die worden aangestuurd en wat diepte betekent, zijn van belang om de behoefte aan capaciteiten om te zetten naar middelen. Hoe de behoefte aan capaciteiten wordt ingevuld met middelen hangt af van de stand van de techniek. De te bereiken doelstelling, beschikbare tijd, ruimte en middelen bepalen vervolgens de te gebruiken tactiek.
Door de terugkeer van 2 pelotons 120mm-mortieren hebben zowel 11- als 13 Infanteriebataljon er veel vuurkracht bijgekregen. Foto MCD, Hille Hillinga
Doctrine van het landoptreden
Uitputtingsoorlog en de manoeuvrebenadering zijn de twee uitersten op de schaal voor het optreden van krijgsmachten. De doelstelling van beide is de tegenstander de wil tot (verder) vechten ontnemen. Voor landeenheden in de defensieve operatie betekent dit uiteindelijk het tot staan brengen van de fysieke eenheden van de tegenstander. Bij de uitputtingsoorlog wordt het fysiek tot staan brengen van de tegenstander bereikt door de cumulatieve slijtage van de tegenstander. Hierdoor ontbreken uiteindelijk de middelen om verder te vechten om de gestelde doelstelling of het aanvalsdoel te behalen. De doctrine van de NAVO is gebaseerd op de manoeuvrebenadering.[7] Deze is gericht op het breken van de samenhang van het vijandelijke optreden en de wil om te vechten te ontnemen. Het is een indirecte benadering die de nadruk legt op het aangrijpen van de morele[8] component van de tegenstander in plaats van de fysieke component. Nemen, behouden en uitbuiten van het initiatief staat centraal in dit concept[9] en concentreert eigen kwaliteiten tegen de zwakheden en kwetsbaarheden van de vijand. Tegelijkertijd moeten zwakheden aan eigen zijde ingeperkt worden en kwetsbaarheden beschermd.
Aangrijpen van de morele component gebeurt door de tegenstander van verkeerde informatie te voorzien of te zorgen dat informatie niet wordt verkregen of niet kan worden verspreid. Dit laatste vraagt bestrijden van geselecteerde elementen met kinetische middelen.[10] Vijandelijke commandoposten zijn hier een voorbeeld van. De manoeuvrebenadering wil niet zeggen dat er plaatselijk en tijdelijk geen inzet is van kinetische middelen met als doel fysieke slijtage aan de vijand toe te brengen.
Belangrijk in de uitvoering van hoofdtaak 1 is de defensieve operatie.[11] De hoofddoelstelling van deze operatie is weerstand bieden aan vijandelijke offensieve activiteiten en de vijand zijn doel of doelstelling ontzeggen. Dit wordt bereikt door het beperken, vernietigen of slijten van (geselecteerde) elementen van de vijandelijke eenheden of beheren en beheersen van belangrijke gebieden.[12] Een combinatie van beide is ook mogelijk. De defensieve operatie kent twee verschijningsvormen: de mobiele verdediging (mobile defence) en de gebiedsverdediging (area defence).[13] De keuze voor een vorm is niet absoluut. Beide vormen bevatten op beweging en op uitputting gerichte elementen. De uiteindelijke keuze is gebaseerd op de (on)zekerheid omtrent de ligging van het vijandelijke zwaartepunt, de beschikbaarheid in tijd van eigen middelen, de voorbereidingstijd en het terrein.
De mobiele verdediging is vijand-georiënteerd. Het uitgangspunt bij deze vorm is de aanvaller met een sterke (tegen)aanvalseenheid (striking force) in één beslissende slag te verslaan, nadat die aanvankelijk het weerstandsgebied is binnengedrongen. Bij de mobiele verdediging ligt de nadruk meer op het uitschakelen van de gevechtskracht van de vijand, dan op behoud of hernemen van terrein. Het tactische essentiële gebied (vital ground)[14] mag hierbij nooit verloren gaan. Het verdedigingsvak moet dermate diep zijn dat er geschikte bewegingsmogelijkheden zijn voor de tegenaanval.
De gebiedsverdediging is een terreingerichte methode. Het is gericht op het zo ver mogelijk naar voren stoppen van de voortgang van vijandelijke eenheden. De gevechtskracht van de binnendringende vijand wordt versplinterd door in het weerstandsgebied (battle area) onderling verband houdende, in de breedte en diepte gegroepeerde verdedigende opstellingen. Van daaruit wordt hij vervolgens door een combinatie van indirect vuur en tegenaanvallen verslagen. De diepte van de gebiedsverdediging kan sterk variëren. Ook bij de gebiedsverdediging mag het tactisch essentiële gebied niet verloren gaan.
Zowel de gebiedsverdediging als de mobiele verdediging kent activiteiten die gericht zijn op de vijand in de diepte van het vijandelijke gebied, voordat deze in direct gevechtscontact komt met de eigen gevechtseenheden. Deze activiteiten bestaan uit met name verkenningstaken, inzet van diepe vuren, elektronische oorlogvoering en informatieactiviteiten.[15] Ze zijn gericht op de morele en fysieke component met als doel het conditioneren van de vijand door zijn momentum en voortzettingsvermogen te beïnvloeden. Hierdoor worden de randvoorwaarden voor succes gecreëerd. Een bovenliggend formatieniveau kan een andere verdedigingsvorm hebben dan een onderliggend formatieniveau. Zo kan een brigade de gebiedsverdediging voeren binnen de mobiele verdediging van de divisie.
Noodzaak van formaties
Om gebieden te beheersen en vrij te houden van bezetting door een tegenstander is fysieke bezetting van deze gebieden door landeenheden noodzakelijk. Alleen met landeenheden zijn landeenheden van een tegenstander te stoppen.[16] Landeenheden zijn georganiseerd in formaties. Een formatie is een tactische eenheid en is zodanig georganiseerd dat ze de beschikking heeft over alle middelen benodigd voor het gevecht van verbonden wapens (combined arms).[17] Het gevecht van verbonden wapens compenseert de beperking van het ene systeem met de inzet van een ander systeem. Het uiteindelijke effect op de vijand is groter door verschillende wapensystemen gesynchroniseerd[18] of gelijktijdig in te zetten in plaats van volgtijdelijk. Om het gevecht van verbonden wapens te voeren, bestaat een formatie in het algemeen uit een hoofdkwartier (command and control element), gevechtseenheden (combat units), gevechtssteuneenheden (combat support units) en gevechtslogistieke eenheden (combat service support units).
Om de formaties te beschermen tegen luchtdreiging, zijn luchtverdedigingseenheden die met het gevecht mee kunnen noodzakelijk. Defensie investeert daarom in deze NOMADS. Foto Defensie
Om het gevecht op de grond te structureren zijn er diverse hiërarchische niveaus gecreëerd binnen de formaties van de landeenheden: het legerkorps, de divisie en de brigade. Deze niveaus zijn dusdanig ingericht dat zij op basis van hun planningshorizon (hoeveel uur/dagen er vooruit gepland wordt) en omvang van het toegewezen gebied van verantwoordelijkheid op effectieve wijze leiding kunnen geven aan de onderliggende formaties en eenheden. Een legerkorps bevat legerkorpstroepen en divisies. Een divisie heeft divisietroepen en brigades. De legerkorps- en divisietroepen bestaan uit gevechtssteun- en gevechtslogistieke- eenheden. Deze eenheden bieden de mogelijkheid om plaatselijk en tijdelijk extra middelen of capaciteit aan de onderliggende formatie toe te wijzen.
De wijze van vechten verschilt in principe niet tussen legerkorps, divisie of brigade. In hetzelfde soort gevecht zijn er verschillen in planningshorizon qua tijd: een legerkorps kijkt verder vooruit dan een divisie en een divisie kijkt verder vooruit dan een brigade in hetzelfde soort gevecht. Voor wat betreft ruimte heeft een legerkorps een gebied van verantwoordelijkheid waarbinnen de divisies optreden. Binnen de divisies treden de brigades op. Deze wijze van compartimenteren zorgt er voor dat de span-of-control niet te groot wordt.
De middelen met langere dracht op de verschillende niveaus, bijvoorbeeld artillerie- of CEMA-eenheden, hebben de mogelijkheid elkaar te versterken zonder de bestaande bevelsverhouding te verbreken. Inzet wordt geregeld via de zogenaamde functionele lijn. Hiervoor zijn de randvoorwaarden vastgelegd in de betreffende bevelen van hun hiërarchieke niveau. Helaas hebben de bezuinigingen ook op dit gebied hun invloed gehad. Er is nauwelijks nog kennis hoe een brigade optreedt binnen een divisie en legerkorps. De kennis hoe capaciteit van bijvoorbeeld de divisie een brigade (en andersom) steunt zonder bevelsverhouding te verbreken is mager. Opleidingen en trainingen binnen CLAS en het OTCo dienen hierop aangepast te worden. Ook is het goed dat we in samenwerking met Duitsland en 1GNC het brigade-, divisie- en legerkorpsniveau weer meer kunnen beoefenen en trainen.
Zie Figuur 1 voor een voorbeeld van bevelsverhoudingen en de functionele en hiërarchieke lijn tussen verschillende formaties. Met de hiërarchieke lijn wordt de bevelsverhouding tussen formaties en de onder hun bevel gestelde eenheden bedoeld. Door middel van een bevelsverhouding worden middelen toegewezen (command én control). In de functionele lijn wordt (tijdelijk) capaciteit beschikbaar gesteld (control), zonder de bevelsverhouding te verbreken. In dit voorbeeld kunnen vuuropdrachten van een hoger artillerieniveau naar een lager artillerieniveau worden gegeven. Het lagere artillerieniveau kan het hogere artillerieniveau verzoeken om (extra) vuur.[19] Op deze manier kan bijvoorbeeld de raketlanceerinrichting PULS, ingedeeld bij de brigade-afdeling artillerie, met de juiste raketsoort het gevecht van de divisie of het legerkorps versterken.
Figuur 1 Voorbeeld van de functionele lijn tussen artillerie-eenheden van de verschillende formaties
Benodigde capaciteiten binnen de brigade
Brigades zijn de kern van het gevecht van verbonden wapens. Een brigade wordt gezien als de kleinste tactische formatie die minimaal 24 uur (logistiek) zelfstandig het gevecht moet kunnen voeren. Dit gevecht wordt gevoerd binnen de context van het optreden van een divisie en legerkorps. Een brigade is te bekijken als een systeem, waarbij het geheel meer is dan de som der delen. Dit systeem dient over een verschillende capaciteiten te beschikken. Vijandelijke infanterie, pantservoertuigen en tanks moeten bevochten kunnen worden. Hiervoor is capaciteit benodigd om gebieden en objecten te bezetten en vrij te houden van vijand. Net als capaciteit om de vijand fysiek op afstand, in het elektromagnetisch spectrum en, zo mogelijk, in de cyberomgeving aan te grijpen. Dreiging uit de lucht beperkt de vrijheid van handelen. Om deze te behouden en gevechtskracht te beschermen vraagt dit capaciteit om vliegtuigen, (gevechts-)helikopters, unmanned aerial systems (UAS) en vijandelijke artillerie te bestrijden. Capaciteit voor mobiliteit en contra-mobiliteit is noodzakelijk om de eigen bewegingsvrijheid te behouden en die van de tegenstander te beperken. Deze capaciteit gaat verder dan de fysieke omgeving. Ook de houding en gedrag van civiel bestuur en bevolking in het gebied van verantwoordelijkheid moet hierin worden meegenomen.
Geen operatie zonder inzicht in het optreden van de tegenstander en andere partijen in het gebied van verantwoordelijkheid. Dit vereist capaciteit voor tijdige en nauwkeurige inlichtingen,[20] die ook kunnen worden gebruikt voor het op afstand selectief aangrijpen van elementen van de vijand. Capaciteit voor (beperkte) logistieke zelfstandigheid, inclusief geneeskundige zorg, maakt het mogelijk dat het systeem gedurende een bepaalde tijd autonoom kan functioneren. Alle voornoemde capaciteiten (zonder te willen stellen dat de opsomming volledig is) dienen geïntegreerd, gesynchroniseerd en gecoördineerd ingezet te worden. Dit vereist capaciteit om leiding te geven aan de planning en uitvoering aan de activiteiten van deze capaciteiten.
De behoefte aan de verschillende capaciteiten vertaalt zich in de behoefte aan middelen, inclusief bijbehorende munitie. Uiteindelijk is het de munitie die bepaalt wat het directe effect op de fysieke component is. Er zijn altijd indirecte effecten die op de morele component een uitwerking hebben. De keuze van de middelen bepaalt of een brigade bestempeld wordt als ‘heavy’, ‘medium’ of ‘light’.[21] Deze middelen worden vervolgens ingedeeld in gevechts-, gevechtssteun- en gevechtslogistieke eenheden onder leiding van een hoofdkwartier. Plaatselijk en tijdelijk kunnen capaciteiten door een hogere formatie worden toegewezen aan de brigade. Dit kan gebeuren in de vorm van middelen, die vervolgens (tijdelijk) onder bevel worden gesteld of door de toewijzing van capaciteiten, meestal in de vorm van een steunrelatie. In het laatste geval blijft er een bevelsverhouding met het eigen formatieniveau.
Het hoofdkwartier van de brigade heeft een planningshorizon van 24 tot 48 uur en is verantwoordelijk voor de geïntegreerde, gesynchroniseerde en gecoördineerde inzet van de middelen. Uitgangspunt hierbij is dat voor de uitvoering van een defensieve operatie deze middelen worden ingezet in een vak van ongeveer 20 bij 60 kilometer (van de Voorste Rand Weerstandsgebied (VRW)[22] tot aan de achtergrens van het brigadevak).[23] De 13e en 43ste brigade krijgen ieder hun eigen afdeling artillerie. De munitie die deze afdelingen ter beschikking hebben, maakt het mogelijk dat in potentie alle systemen van de afdeling zeker tot een afstand van 50 kilometer fysiek doelen kunnen bestrijden.
Figuur 2 Conceptueel model voor inzet van een brigade in het verdedigend gevecht en de benodigde capaciteiten
Het hoofdkwartier van de brigade heeft een verantwoordelijkheid naar de onderliggende eenheden. Het is verantwoordelijk voor een gecoördineerde aankomst van alle eenheden in hun initiële posities voor de uitvoering van de defensieve operatie. Vervolgens is het belast met de coördinatie van de taakuitvoering van deze eenheden en zorgen dat voortzetting qua materieel en personeel wordt ingevuld en uitgevoerd. Ook het behoud van bewegingsvrijheid binnen de brigade en beschermen van gevechtskracht van de brigade is een verantwoordelijkheid. De dreiging hierop komt voornamelijk uit de lucht, via het elektromagnetisch spectrum of plaatselijke groeperingen in het gebied van verantwoordelijkheid. De middelen en capaciteiten om deze dreigingen het hoofd te bieden zijn ingedeeld op brigadeniveau. De conditionering van de tegenstander vóór het directe gevechtscontact met de eigen gevechtseenheden is ook de verantwoordelijkheid van het brigadeniveau. De middelen horen hier voor ingedeeld te zijn. Momenteel is een brigade daar onvoldoende voor uitgerust.
Middelen en capaciteiten die een brigade moet hebben om de randvoorwaarden voor zijn eenheden in te vullen zijn: een brigadeverkenningseskadron (BVE), al dan niet versterkt met extra capaciteit (in de vorm van een module uit het huidige JISTARC), een Cyber en Electro Magnetische Activiteiten (CEMA)-eenheid, een afdeling artillerie, een geniebataljon, een gevechtseenheid in reserve, toegewezen CIMIC-, PsyOps-[24] en luchtverdedigingscapaciteit en logistieke eenheden. Dit is inclusief eventueel aan te schaffen drones en loitering munitions[25] die in eenheden van de brigade worden ingedeeld. In voorkomend geval maakt de brigade gebruik van toegewezen Close Air Support door gevechtshelikopters of fixed wing air assets.
Twee perspectieven op diepte in het brigadegevecht
De vijand wordt bij voorkeur in de diepte van het vijandelijke gebied aangegrepen, voordat deze zijn (volledige) gevechtskracht kan ontplooien en laten gelden. Legerkorps- en divisie-eenheden en de brigades bestrijden geselecteerde elementen op een zo groot mogelijke afstand. Ieder niveau dient hiervoor de middelen te hebben die bij zijn planningshorizon en toegewezen ruimte hoort. Effectieve inzet leidt ertoe dat de vijand zijn gevechtskracht in het directe gevecht met de eigen gevechtseenheden niet optimaal en ongecoördineerd moet gebruiken. Effectieve inzet heeft ook invloed op zijn voortzettingsvermogen. Fysieke bestrijding diep achterin het gebied van de vijand heeft daarnaast invloed op zijn morele component.
De samenhang van de gevechtskracht van de vijand verstoren of verbreken gebeurt door selectief aangrijpen van essentiële delen van zijn middelen. Hierdoor worden delen van eenheden gescheiden en ontstaat verwarring. Bij voorkeur gebeurt dit voordat de vijand zelf tot inzet overgaat. Gesynchroniseerd en gecoördineerd aangrijpen van essentiële delen van de vijand levert hem op dat moment een veelvoud van problemen op. Dit vertraagt zijn commandovoering en heeft een (negatieve) invloed op zijn wil om te vechten.
Pantserhouwitsers kunnen de vijand in de diepte bestrijden. Foto MCD, Barend Westerveld
Diepte kent twee perspectieven. Het perspectief om de vijand in de diepte van het te verdedigen terrein, tussen de VRW en de achtergrens van de brigade, te slijten en te stoppen. En het perspectief om hem voorbij de VRW in de diepte van het door hem beheerste gebied aan te grijpen. Dit vindt gelijktijdig plaats met de inspanning om de intentie van de vijand ten aanzien van de breedte van de aanval, de ligging en richting van zijn zwaartepunt en de aard van de gebruikte middelen te onderkennen. Voorbij de VRW bevinden zich geen eigen gevechtseenheden met een vakverantwoordelijkheid. Met de term ‘diep’ wordt in het perspectief van de brigade alles buiten het gezichtsveld (beyond-line-of-sight) van de verdedigende gevechtseenheden bedoeld. Meestal zal dit voorbij de maximum effectieve dracht van hun hoofdwapensysteem in de VRW liggen. ‘Diep’ heeft in deze context ook een functionele betekenis: de vijand zijn vrijheid van handelen ontnemen.
De vijand in de diepte aangrijpen
Een brigade moet in staat zijn de aanval van een vijandelijke divisie te weerstaan. De brigade heeft bij zijn inspanning om de vijandelijke divisie in de diepte te conditioneren drie grote uitdagingen. Allereerst het potentiële doelaanbod binnen het bereik van de afdeling artillerie en de CEMA-eenheid. Binnen bijvoorbeeld de dracht van de afdeling artillerie bevinden zich vele malen meer doelen dan er munitie voorhanden is.
Ten tweede is er de noodzaak om af te wegen in welke mate capaciteit gebruikt wordt om proactief[26] te bestrijden in de diepte of reactief[27] op te treden door de gevechtsbataljons met beschikbare artillerie of CEMA-capaciteit te versterken. Proactief bestrijden in de diepte vraagt ook om gerichte inzet van capaciteit met een doelopsporingstaak (target acquisition). Deze capaciteit is onder andere terug te vinden in het BVE, al dan niet versterkt met een JISTARC-module, en de CEMA-eenheid.
Ten derde moet nagedacht worden over de mate van bescherming van de eigen gevechtskracht versus het accepteren van een bepaalde mate van kwetsbaarheid. In dit kader is de vijandelijke artillerie een grote bedreiging voor de eigen gevechtskracht. De vraag is hoeveel van de beschikbare eigen artilleriecapaciteit wordt gebruikt voor grondwapensysteembestrijding (counterbattery fires, CBF), al dan niet in combinatie met CEMA-capaciteit voor de opsporing van de command and control-elementen van de vijandelijke artillerie.
De beperkte capaciteit, zowel in de opsporing als in het aangrijpen, dwingt de brigadecommandant tot het stellen van prioriteiten.[28] Aangrijpen van essentiële en geselecteerde elementen[29] van de vijand zijn het uitgangspunt bij het stellen van deze prioriteiten. Daarnaast is er de noodzaak tot coördinatie met het divisieniveau met betrekking tot wie welke doelen waar opspoort en bestrijdt.
Diepte in het weerstandsgebied
Als de eigen gevechtsbataljons in direct gevechtscontact raken met de vijand, blijven de middelen van de brigade, divisie en legerkorps de vijand in de diepte aangrijpen. Deze inspanning is gericht tegen de middelen die van belang zijn voor het voortzettingsvermogen en handhaven van momentum van de vijand, zoals logistieke installaties en reserves, commandovoeringselementen en inlichtingenverzamelorganen.
Tegelijkertijd concentreert de vijand massale vuursteun op plekken van de VRW om de verdedigende eenheden murw te maken om zo de verdediging te doorbreken. Op locaties waar hij succes verwacht of heeft zet hij volgende aanvalsechelons in. Vervolgens stoot hij met gepantserde eenheden door naar zijn in de diepte gelegen aanvalsdoelen. De verdedigende eenheden hebben te maken met een overmacht aan tanks en pantserinfanterievoertuigen. Een verdediging die lineair en statisch is, wordt doorbroken en valt uit elkaar. Dit is de voornaamste reden om een verdediging beweeglijk te voeren.
Bij het inrichten van verdedigende opstellingen dient men verschil te maken tussen terreindelen waar de vijand gemechaniseerd kan optreden en terreindelen waar hij uitgestegen of te voet moet optreden. In de eerstgenoemde terreindelen wordt de vijand voornamelijk met vuur bestreden. Bij voorkeur op afstanden boven de 1000m. De voordelen van de verdediger gaan verloren als de vijand op een afstand van 500-1000m kan komen.[30] Bestrijding boven de 1000m vereist middelbare en lange dracht pantserbestrijdingscapaciteit. Deze pantserbestrijdingscapaciteit kan ingevuld worden door geleide antitankraketten, sensorgeleide artilleriemunitie (sensor fuzed munitions, SFM),[31] bewapende drones of tanks. Een tank is behalve een offensief middel ook een uitstekend antitankmiddel. Moderne westerse tanks hebben, in tegenstelling tot antitanksystemen, de mogelijkheid onder vuur te verplaatsen en gelijktijdig vuur uit te brengen. Dit geeft een commandant grote flexibiliteit.
Als de eigen gevechtsbataljons in direct contact raken met de vijand, blijven de middelen van de brigade, divisie en legerkorps de vijand in de diepte aangrijpen. Foto 43 MechBrig, Harm Mooibroek
Als duidelijk is dat een verdedigende opstelling de aanvaller niet zal stoppen, heeft het geen zin de opstelling tot het bittere einde te blijven vasthouden. Het loslaten van de opstelling om in de diepte de voordelen van de verdediger uit te buiten, is een betere oplossing. Hiervoor moet echter ruimte zijn in het toegewezen vak.
Diepte in het eigen vak is noodzakelijk om de vijand op een gecontroleerde en gecoördineerde wijze in het weerstandsgebied binnen te laten. Aldaar wordt hij dusdanig door opeenvolgende, overlappende en onderling gecoördineerde opstellingen gesleten dat voortzetten van zijn aanval onmogelijk is. Óf hij wordt tot een vooraf geplande diepte binnengelaten en door één tegenaanval van relatief grote omvang buiten gevecht gesteld.
Vierkante brigade
Gezien de (voorziene doctrinaire) breedte en diepte van het brigadevak[32] is het ondoenlijk om met twee gevechtsbataljons het verdedigend gevecht te voeren. Een lineaire, versnipperde verdediging is de enige mogelijkheid om twee gevechtsbataljons op een frontbreedte van ongeveer 20km te gebruiken. Dit biedt weinig garantie op succes. Een brigade heeft minimaal vier gevechtsbataljons nodig. Dit geeft de brigadecommandant de mogelijkheid om diepte in zijn verdediging te brengen. Hij heeft dan de keuze om overlappend op te treden óf in het voorziene zwaartepunt van de vijand met twee bataljons te overlappen. Het (derde) nevenbataljon beweegt dan gecoördineerd vechtend mee naar opeenvolgende gevechtsopstellingen. Het vierde bataljon is reserve en wordt gebruikt voor een geplande tegenaanval om de vijand met één beslissende klap dusdanige verliezen toe te brengen dat hij buiten gevecht gesteld is.
Mocht in voorkomend geval, door gebrek aan ruimte in de diepte van het weerstandsgebied, de brigade gedwongen worden om de verdediging lineair met zijn gevechtsbataljons in te richten, dan heeft hij de keuze om de bataljonsvakken smaller te maken. Eén gevechtsbataljon in reserve geeft hem de mogelijkheid in een ontstaan zwaartepunt te versterken. Een aantal van vier gevechtsbataljons geeft een brigadecommandant flexibiliteit in zijn optreden. Het geeft hem keuzes om plaatselijk te versterken en/of in één klap een beslissende slag toe te brengen aan de aanvaller. Ook geeft het hem betere mogelijkheden om onverwachte situaties het hoofd te bieden. De gevechtssteun- en gevechtslogistieke eenheden dienen in verhouding te blijven met de hoeveelheid gevechtsbataljons in de brigade.
Nieuwe technologie
De oorlog in Oekraïne heeft een versnelling gegeven aan de ontwikkeling van nieuwe technieken en inzichten hoe deze technieken te gebruiken. Dit leidt tot aandacht voor onder andere persistent surveillance, dispersed operations en korte sensor-to-shooter time. Er is nog geen eenduidig beeld te geven hoe deze te gebruiken in het optreden van formaties. In publicaties over onder andere deze begrippen worden deze te vaak uit de context van optreden van een formatie gehaald en toegelicht. Het is wel te verwachten dat dergelijke technieken grote invloed hebben op de command and control-functie van brigade- divisie- en legerkorpsstaven.
Tijdens de recente oefening Stampeding Bison in Tsjechië beoefende de landmacht ook de inzet van drones. Foto MCD
Samenvattend: grote formaties zijn weer actueel
Landeenheden zijn nodig om grondgebied te verdedigen, beheersen en indien nodig te heroveren. Alleen met grondeenheden zijn grondeenheden van een tegenstander stoppen. De bezuinigingen en reorganisaties na de val van de Berlijnse Muur in 1989 hebben geleid tot een enorme vermindering van capaciteit om mee te vechten. Legerkorpsen en divisies hebben nauwelijks nog capaciteit om in voorkomend geval het gevecht van de brigades plaatselijk en tijdelijk te versterken. Daarnaast is de kennis en ervaring van het vechten met brigades in samenhang met divisies en legerkorps grotendeels verdwenen. De technologie van vandaag maakt het mogelijk om de vijand diep in door hem bezet en beheerst gebied met capaciteit aan te grijpen. In het tactische optreden moeten de mogelijkheden van bestrijden in de diepte worden benut. Immers, het afbreuk doen aan de vijandelijke gevechtskracht moet zo vroeg mogelijk beginnen. Effectieve inzet leidt ertoe dat de vijand zijn gevechtskracht in het directe gevecht met de eigen gevechtseenheden niet optimaal kan en ongecoördineerd moet gebruiken. Effectieve inzet heeft ook invloed op zijn voortzettingsvermogen. Fysieke bestrijding diep achterin het gebied van de vijand heeft daarnaast invloed op zijn morele component.
Om de vijand effectief in de diepte aan te grijpen dienen commandanten van legerkorps-, divisie- en brigadeniveau duidelijk doelstellingen voor het vechten met vuur in de diepte te bepalen. Deze zijn de basis voor met prioriteit op te sporen en te bestrijden doelen. Deze prioriteiten zijn bepalend voor de inzet van schaarse doelopsporings- en bestrijdingsmiddelen van de respectievelijke niveaus.
De huidige brigades zijn onvoldoende uitgerust om in de benodigde middelen voor gevechts-, gevechtssteun- en gevechtslogistieke eenheden te voorzien.[33] Spreken we alleen over gevechtseenheden, dan zijn er minimaal vier gevechtsbataljons benodigd om met een brigade op te treden in een weerstandsgebied van 20 bij 60 kilometer, met als doel het terrein te behouden en vijandelijke eenheden te stoppen. Vier gevechtsbataljons geven een brigadecommandant de mogelijkheid om flexibel te zijn in zijn optreden. Het geeft hem de mogelijkheid te anticiperen op onvoorziene situaties, plaatselijk te versterken of de vijand in één keer te stoppen. In het directe gevecht van de defensieve operatie wordt de brigade geconfronteerd met een grote hoeveelheid vijandelijke pantserinfanterievoertuigen en tanks. Dit vraagt om afdoende pantserbestrijdingswapens, die niet uitsluitend uit antitankwapens van infanterie-eenheden hoeven te bestaan. Een tank is, behalve een offensief middel, ook een uitstekend antitankmiddel, net als sensorgeleide artilleriemunitie en bewapende drones.
Naast het versterken van de brigades dient er uitgebreide opleiding en training te komen voor het optreden van een brigade als onderdeel van formaties. Hier ligt een rol voor CLAS/OTCo. Dankzij de samenwerking met Duitsland kunnen officieren van de landmacht weer meer trainen op korps- en divisieniveau in respectievelijk het 1Duits/Nederlands legerkorpshoofdkwartier (1GNC) en als augmentees toegevoegd aan de Duitse divisiestaven. Grote formaties zijn weer actueel, waarbij oude beproefde concepten aangepast moeten worden aan de laatste nieuwe ontwikkelingen. Hiermee dragen landeenheden bij aan een krachtigere NAVO en EU en een veiliger Europa, in het belang van Nederland.
[1] Hans Boersma, ‘Netherlands Armed Forces Order of Battle’. Zie: www.orbat85.nl.
[2] Vanaf de Voorste Rand Weerstandsgebied (VRW) (FEBA: Forward Edge Battle Area) tot aan de achtergrens van het legerkorpsvak.
[3] Toen: paraat, nu: operationeel.
[4] In totaal ging het om 45 mortierpelotons.
[5] Totaal 16 + 2.
[6] Hetgeen ook leidt tot fundamentele fouten in de huidige handboeken, zie HB Tactical Operations, 2-70.
[7] AJP 3.2 Allied Joint Doctrine for Land Operations, 37.
[8] Ministerie van Defensie, Nederlandse Defensie Doctrine (Den Haag, 2025), 67.
[9] Nederlandse Defensie Doctrine, zie ‘mission command’.
[10] Bijvoorbeeld doelopsporingsmiddelen, (artillerie-)commandoposten. Zie ook TNO-studie Deep Strike Capabilities for Future Fire Support (V1922) R11546.
[11] ATP 3.2.1, 57.
[12] ‘Key terrain: any locality, or area, the seizure or retention of which affords a marked advantage to either combatant’, NATO terminology database; ATP 3.2.1, 25.
[13] ATP 3.2.1, 59.
[14] ‘Vital ground: ground of such importance that it must be retained or controlled for the success of the mission’, NATO terminology database; ATP 3.2.1, 25.
[15] Informatieactiviteiten als onderdeel van de Informatie Operatie (InfoOps).
[16] Zie AJP 3.2, 2.19.
[17] ATP 3.2.1, 21.
[18] Bedoeld wordt: in tijd afgestemd.
[19] Zie ook Vuursteunbulletin 02V2023, ‘Inzet Raketartillerie’.
[20] ISTAR: Intelligence, Surveillance, Target Acquisition en Reconnaissance.
[21] Zie ook de (NATO) Bi-SC Capability Codes and Capability Statements (26 oktober 2023).
[22] In het Engels: Forward Edge Battle Area (FEBA), ‘The foremost limits of a series of areas in which ground combat units are deployed, excluding the areas in which the covering or screening forces are operating, designated to coordinate fire support, the positioning of forces, or the manoeuvre of units’, NATO Terminology Database.
[23] Bundeswehr, ‘Planungsgrössen/Raumordnung in landoperationen’, (11 februari 2025).
[24] CIMIC: Civil-Military Cooperation; PsyOps: Psychlogische Operaties, beide capaciteiten terug te vinden in 1CMICo.
[25] Loitering munition is een wapen dat gedurende langere tijd in de lucht kan blijven totdat het een doel detecteert om vervolgens dat doel te bestrijden. Is voornamelijk ontworpen om een enkel voertuig of installatie aan te grijpen.
[26] Proactief: in de besluitvorming van de brigade worden doelen benoemd waarnaar actief wordt gezocht, door daarvoor bestemde middelen met een doelopsporingstaak, voordat deze doelen in gevechtscontact komen met de eigen gevechtseenheden. Vervolgens worden deze doelen aangegrepen. Aanvullende analyse is in de meeste gevallen overbodig.
[27] Reactief: aangrijpen vindt pas plaats nadat er gevechtscontact is gemaakt met eigen gevechtseenheden. De gevechtseenheden leveren in principe de doelinformatie. Vervolgens dient er een analyse gemaakt te worden of aangrijpen met brigademiddelen effectief én efficiënt is.
[28] Zie ook R. Sijbrandi, ‘De diepe operatie van de brigade’, Militaire Spectator 187 (2018) (2) en ATP 3.9.2.
[29] Zie ATP 3.9.2.
[30] Zie W.E. Dupuy, ‘Technology and Tactics in defense of Europe’, Army (april 1979) 19.
[31] Zoals de SMArt 155 (Suchzünder Munition für die Artillerie 155) of de BONUS (Bofors Nutating Shell).
[32] Vanaf VRW tot achtergrens brigade: 20km (breedte) x 60km (diepte).
[33] Voor wat betreft gevechtssteun- gevechtslogistieke eenheden geldt dit ook voor divisie- en legerkorpstroepen.