In een onderzoek uit 1931 naar de militair-hygiënische dienst tijdens de mobilisatie van 1914-1918 beschrijven J.P. Bijl en H. Peeters in de Militaire Spectator de werkwijze van die dienst bij een aantal infectieziekten, uiteenlopend van tyfus tot geslachtsziekten.[1] Die laatste zijn niet direct besmettelijk, maar wanneer militairen dezelfde etablissementen frequenteren kan het hard gaan: ‘Bijzondere moeilijkheden brengt de bestrijding van geslachtsziekten met zich. De wijze, waarop de besmetting tot stand komt, maakt het toch uiterst moeilijk om, zooals bij andere infectieziekten, de bron van besmetting op te sporen. Door het plaatsen van wachten bij bordeelen kon men soms eenigszins in die richting werkzaam zijn. Een enkele maal was bekend, welke vrouw besmetting veroorzaakte. Zij werd dan zoo mogelijk overtuigd van de noodzakelijkheid zich te laten behandelen of kreeg soms een post voor de deur.’
Een ander, veel dodelijker fenomeen uit die tijd is de mondiale pandemie van de Spaanse griep. ‘Men zal niet kunnen spreken over de infectieziekten, die tijdens de mobilisatie zijn voorgekomen, zonder te denken aan de hevige epidemie van Spaansche griep, die in de 2e helft van 1918 heeft geheerscht.’
Toch besteden de auteurs vrij weinig aandacht aan deze griepepidemie, die wereldwijd miljoenen levens heeft gekost, vooral uit onmacht tegenover dit virus: ‘Het aandeel, dat den militair-hygiënischen dienst wordt toegeschreven bij de verspreiding van de griep, behoeft nauwelijks besproken te worden. Zelfs de grootste hygiënist zou niet in staat zijn geweest bij een pandemie, die alle werelddeelen teisterde, een miniatuur stukje land als het onze vrij te houden.’
[1] J.P. Bijl en H. Peeters, ‘De militair-hygiënische dienst tijdens de mobilisatie’, in: Militaire Spectator 100 (1931) (2) 76-95.