Stel dat u een groep militairen traint voor een conflict waar u zelf niet aan deelneemt. U leert hun namen, angsten, en dromen. Uiteindelijk gaan deze militairen weer terug naar het front, terwijl u achterblijft in een veilige omgeving. De dagen verstrijken, maar u vraagt zich af: zijn ze veilig? Hebben ze genoeg geleerd? Leven ze nog? U voelt zich verantwoordelijk, maar u heeft geen controle over hun lot.[1] In de afgelopen decennia is er steeds meer aandacht gekomen voor de psychologische en morele uitdagingen en gevolgen van militair optreden, vaak met een focus op conventionele militaire inzet met kinetisch optreden, in de volksmond aangeduid als gevechtsmissies. In dit type onderzoek staat het concept ‘posttraumatische stressstoornis’ (PTSS) vaak centraal, en steeds meer ook het begrip ‘morele verwonding’. Zo blijkt dat het gebruik van geweld en blootstelling daaraan voor ingrijpende morele dilemma’s kan zorgen, met aanzienlijke psychische impact.
Echter, de meeste militaire uitzendingen wereldwijd in de afgelopen decennia zijn geen conventionele oorlogen met reguliere inzet geweest, maar onconventioneel en irregulier. Dit geldt zelfs in duidelijk conventionele oorlogen, zoals we nu zien in Oekraïne, met loopgraven die herinneringen oproepen aan de Eerste Wereldoorlog. Hier bestaat een aanzienlijk deel van de inspanningen niet uit directe gevechten, maar bijvoorbeeld uit trainingsmissies, waarbij westerse troepen Oekraïense rekruten opleiden.[2] Daarmee zijn trainingsmissies een voorbeeld van wat we hier indirecte militaire inzet noemen.
Nederlandse instructeurs trainen Oekraïense rekruten in het kader van operatie Interflex in het Verenigd Koninkrijk. Foto 17 Pantserinfanteriebataljon GFPI
Daarnaast is het zo dat hoewel de meeste militairen geen PTSS ontwikkelen door deelname aan een indirecte militaire inzet, velen wel last krijgen van morele stress. Dat wil zeggen een milde vorm van morele beschadiging als gevolg van morele uitdagingen. Een opeenstapeling van morele uitdagingen kan bovendien leiden tot ernstigere morele stress, en na verloop van tijd zelfs een neerwaartse spiraal veroorzaken die uitmondt in een morele verwonding.
Genoeg reden dus om morele frustratie te bestuderen, specifiek in de context van indirecte militaire inzet. In dit artikel bespreken wij een verkennende casestudy gericht op Nederlandse instructeurs van het 17 Pantserinfanteriebataljon Garderegiment Fuseliers Prinses Irene (17 Painfbat GFPI) die deelnamen aan operatie Interflex. Dit is de door het Verenigd Koninkrijk geleide multinationale militaire operatie om de strijdkrachten van Oekraïne te trainen en te ondersteunen. Operatie Interflex is een reactie op het conflict tussen Rusland en Oekraïne, dat in februari 2022 escaleerde tot een grootschalig conflict. Vanwege de aard van de trainingsmissie richt de aandacht zich niet op gevechtshandelingen, maar bijvoorbeeld op het snel en intensief trainen van Oekraïense militairen. Hierdoor staan de militairen voor de uitdaging om Oekraïense rekruten op te leiden voor een conflict waarin Nederland zelf niet direct betrokken is bij gevechtshandelingen. Deze situatie is, zoals zal blijken, niet alleen fysiek veeleisend door de intensieve trainingsuren en persoonlijke inzet, maar ze brengt ook morele uitdagingen met zich mee.
De verkennende casestudy van operatie Interflex heeft als doel inzicht te krijgen in de mate waarin en de manieren waarop morele frustraties kunnen ontstaan tijdens indirecte militaire inzet. Eerst bespreken we, door middel van een literatuurstudie, wat morele frustratie is en in hoeverre en op welke wijze indirecte militaire inzet wordt gekenmerkt door omstandigheden die mogelijk kunnen leiden tot morele frustratie. Vervolgens onderzoeken we, door empirisch onderzoek onder Nederlandse militairen die deelnemen aan operatie Interflex, in welke mate, op welke manieren en door welke factoren militairen morele frustratie kunnen ervaren in indirecte militaire inzet. Ten slotte bespreken we de theoretische implicaties van dit onderzoek en benadrukken we enkele praktische implicaties.
Morele frustratie en morele verwonding
Morele frustratie omvat gevoelens van irritatie, schuld, schaamte, machteloosheid en/of teleurstelling wanneer iemand niet in staat is te handelen in overeenstemming met wat hij of zij moreel juist acht.[3] Ze doet zich voor in situaties waarin morele normen en waarden worden geschonden, maar waar geen directe oplossing mogelijk is. Hoewel morele frustratie over het algemeen beheersbaar is zonder externe ondersteuning en wordt beschouwd als een normaal onderdeel van het dagelijks leven, kan ze escaleren tot morele verwonding in ernstige of zich opstapelende gevallen.
Morele verwonding verwijst naar de psychologische stress die voortkomt uit handelingen, nalatigheden of ervaringen die in strijd zijn met iemands diepgewortelde morele overtuigingen. Anders dan PTSS, dat voornamelijk verband houdt met op angst gebaseerde symptomen, komt morele verwonding voort uit de ervaring van moreel conflict. Dit conflict ontstaat wanneer individuen gedwongen worden te handelen – of nalaten te handelen – tegen hun morele overtuigingen in. De meest gebruikte definitie van potentieel moreel verwondende ervaringen is van Brett T. Litz en collega’s, die het in een inmiddels beroemd artikel definiëren als: ‘Het plegen, niet voorkomen, getuige zijn van, of te weten komen over handelingen die diepgewortelde morele overtuigingen en verwachtingen overtreden.’[4] Jonathan Shay, de grondlegger van het concept, definieert het als ‘een verraad van “wat juist” is, door iemand die legitieme autoriteit bezit, in een situatie waar veel op het spel staat.’[5] Shay benadrukt dat moreel verwondende situaties niet alleen gaan over de handeling zelf, maar ook over het gevoel van verraad door een (militaire) leider van wie moreel verantwoord handelen wordt verwacht.
Operatie Interflex is bij uitstek een voorbeeld van indirecte militaire inzet. Foto 17 Pantserinfanteriebataljon GFPI
Als gezegd bevindt morele frustratie zich aan het mildere uiteinde van het continuüm van morele verwonding.[6] In het midden zit morele stress en aan het meer extreme uiteinde vind je moreel trauma. Het is dus een kwestie van gradatie, niet van fundamentele verschillen. De omstandigheden die aanleiding geven tot morele frustratie zijn soortgelijk aan het type oorzaken van morele verwonding, zoals het gevoel van machteloosheid dat kan ontstaan in situaties waarin je onrecht ziet maar daar niet tegen mag optreden.[7] Zo kunnen mensen uiteindelijk gevoelens van schuld en schaamte ontwikkelen, en bovendien morele desoriëntatie, waarbij ze het vertrouwen verliezen in het morele kompas dat ze volgden, en soms zelfs het geloof verliezen in een duidelijke scheiding tussen goed en kwaad. Morele desoriëntatie kan ervoor zorgen dat individuen zich verloren voelen, omdat hun morele normen en waarden geen duidelijkheid of gevoel van doel meer bieden. Zo kan deze desoriëntatie zich ook gaan manifesteren als een gevoel van zinloosheid en demoralisatie.[8]
Daarnaast kan morele frustratie ontstaan wanneer mensen zichzelf, of een naaste verwant, herkennen in de persoon met wie zij werken.[9] Deze persoonlijke associatie kan als een vorm van humanisering worden gezien en speelt een unieke rol in de context van een indirecte militaire inzet.[10] Zo kan de toegenomen nabijheid tijdens bijvoorbeeld militaire trainingsmissies ervoor zorgen dat de afstand tussen trainer en rekruut steeds kleiner wordt, wat ertoe kan leiden dat de trainers zich steeds verantwoordelijk voelen voor hun rekruten terwijl ze hier geen directe controle meer over hebben ná de indirecte militaire inzet.
Molendijk, die de term morele desoriëntatie introduceerde,[11] observeerde deze ervaring in interviews met veteranen die hun missies – of elementen ervan – ervoeren als ‘doen alsof’ of ‘een poppenkast’. Deze termen illustreren dat militaire uitzendingen een significante persoonlijke impact kunnen hebben, en tegelijkertijd dat die impact verband houdt met een bredere context. Dat wil zeggen, morele frustratie en morele verwonding ontstaan niet in een vacuüm, maar vaak in situaties waarin organisatorische opdrachten en beperkingen, maatschappelijke verwachtingen of politieke beslissingen in conflict komen met iemands persoonlijke morele waarden. Daarnaast spelen de organisatie, politiek en samenleving een belangrijke rol in de nasleep van moreel kritieke situaties.[12] Zo toont onderzoek aan dat een gebrek aan erkenning of begrip morele frustratie kan verergeren. Terugkerende veteranen kunnen dan ook vervreemd raken van de burgermaatschappij. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet alleen negatieve stereotypen (‘monsters’, ‘lafaards’, ‘oorlogsmisdadigers’) dit effect hebben, maar ook (ogenschijnlijk) positieve stereotypen zoals ‘held’ of ‘zielig slachtoffer’.[13] Ze hebben namelijk allemaal gemeen dat ze in wezen ontmenselijkende karikaturen zijn.
Indirecte militaire inzet en operatie Interflex
Veel van het onderzoek naar morele verwonding richt zich op gevechtssituaties in conventionele inzet. Maar wat gebeurt er wanneer militairen worden ingezet in rollen waarin ze de vijand nooit tegenkomen of volledig buiten conflictgebieden opereren? Missies voor Security Force Assistance (SFA) omvatten bijvoorbeeld het trainen of adviseren van lokale strijdkrachten in plaats van direct deelnemen aan gevechten.[14]
Operatie Interflex, het onderwerp van deze studie, is bij uitstek een voorbeeld van indirecte militaire inzet. Tijdens deze missie worden Oekraïense militairen in het Verenigd Koninkrijk getraind door internationale troepen, waaronder Nederlandse eenheden, ter voorbereiding op gevechten aan het front. Het vijf weken durende trainingsprogramma van Interflex omvat tactische training, wapen- en schiettraining, medische zorg, het omgaan met explosieven, humanitair recht en het omgaan met cyberdreigingen. Tegen 2023 waren er ongeveer 34.500 Oekraïense rekruten getraind.[15]
De deelnemers aan onze studie zijn Nederlandse militairen van 17 Painfbat GFPI. Dit is een van de eenheden van de Koninklijke Landmacht, specifiek van 13 Lichte Brigade. Deze eenheid bestaat uit infanteristen (Fuseliers), die een deel van de slagkracht op de grond leveren. De focus van het onderzoek lag specifiek op de periode van 2022, het eerste jaar van de operatie, tot en met 2025. In oktober en november 2024 werden in totaal 10 militairen geïnterviewd, die allen direct betrokken waren bij de uitvoering van Interflex, namelijk de instructeurs en assistent-instructeurs die de Oekraïense rekruten trainden. Via semigestructureerde interviews werd gedetailleerde en veelzijdige data verzameld, geleid door algemene vragen van de onderzoeker met veel ruimte voor de persoonlijke input en verhalen van de respondenten.[16] Deze werden gecodeerd in verschillende stappen volgens grounded theory-richtlijnen.
Vervolgens vond in februari 2025 een veldbezoek plaats, bestaande uit observatie van trainingen en oefeningen en circa 20 informele gesprekken van 10 tot 45 minuten. Waar de 10 semigestructureerde interviews de primaire bron van dataverzameling vormden, diende dit veldbezoek voornamelijk ter controle en verdieping daarvan. De observaties en bevindingen uit dit veldbezoek ondersteunden volledig de bevindingen uit de interviews. Tijdens de gehele duur van het onderzoek is de anonimiteit van alle respondenten gewaarborgd door namen en andere details die hun identiteit konden onthullen weg te laten.
Morele impact als gevolg van indirecte militaire inzet
Tijdens het onderzoek over de morele impact van een indirecte militaire inzet, zoals operatie Interflex, is een breed scala aan thema’s onderzocht op verschillende niveaus, namelijk op individueel, organisatorisch, politiek en maatschappelijk niveau. In de scriptie van de eerste auteur komen die thema’s uitgebreid aan bod.[17] Dit artikel beperkt zich tot een schets van drie thema’s die zich afspeelden op individueel niveau en tegelijk verbonden waren met processen op organisatorisch dan wel politiek niveau: humanisering van Oekraïense rekruten, gevoelens van onwetendheid na deelname aan de indirecte militaire inzet en ervaren gebrek aan erkenning en waardering vanuit de krijgsmacht.
Van rekruut tot mens
Een belangrijk thema dat onmiskenbaar naar voren kwam uit het onderzoek, is dat de relatie tussen de instructeurs en de rekruten verder ging dan enkel een professionele band en het overdragen van militaire vaardigheden. De individualisering en uiteindelijk humanisering van rekruten bleek praktisch onontkoombaar gezien de fysieke, mentale en morele intensiteit van de training. Gedurende de vijf trainingsweken was er constant contact, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, doordeweeks en in de weekenden. Het besef van het toekomstige lot van de Oekraïense rekruten, gecombineerd met het onvermijdelijke delen van persoonlijke verhalen, versterkte deze band. Zo herinnerde een instructeur zich bijvoorbeeld dat een Oekraïense rekruut hem met tranen in de ogen vertelde: ‘Mijn grootste hobby zijn mijn kinderen’. Die herinnering raakte de instructeur opnieuw zichtbaar tijdens het interview: ‘Ja, dat doet je wel iets’. Door deze intense interactie ontstond al snel een band waarbij de aanvankelijk anonieme rekruten veranderden in unieke individuen met eigen dromen, angsten en verantwoordelijkheden: medemensen.
Tijdens de vijf trainingsweken was er constant contact tussen instructeurs en rekruten. Foto 17 Pantserinfanteriebataljon GFPI
De persoonlijke band tussen Nederlandse militairen en de rekruten vormde zich ook in subtiele interacties, zoals het geven van bijnamen. Hoewel dit in een civiele setting afstandelijk kan lijken, zijn bijnamen in militaire context juist een manier om elkaar een eigen identiteit te geven. Zo vertelde een respondent over zijn groep rekruten: ‘Je hebt de grappenmaker in de groep, en je hebt de oempa loempa, de grote brede kerel, maar die ook misschien een beetje dom is, zeg maar. Dus ja, daar ga je dan ook wel weer terugkoppelen aan, ja, aan je eigen club en aan de mensen om je heen. Dus dat meer. We hadden dan Bizon, we hadden een ratje, we hadden bijvoorbeeld ook Eminem. Eminem, dat was de grappenmaker. Ja, die was ook best wel wat dikker. Ja, en die heeft volgens mij een keer z'n petje helemaal raar opgezet en begon een beetje te rappen.’
Sommige bijnamen kwamen voort uit een associatie van de instructeurs met mensen uit hun eigen omgeving. Neem ook het ‘smoelenboek’, zoals dat in militair jargon heet, waarin instructeurs noteerden wie welke talenten en capaciteiten bezat, en dus de eigenheid van rekruten beschreven: ‘(…) Wie is een goede schutter? Die zou misschien een sniper kunnen worden. Wie is een beetje slim, die kan misschien de geniekant op of misschien de kenniskant? Of wie is echt een leider? Dus je houdt een soort van smoelenboek bij van de competenties.’
Dat het hier gaat om processen van identificatie en humanisering wordt verder onderstreept door het feit dat instructeurs soms bewust nalaten om rekruten aan te wijzen voor gevaarlijke functies, uit zorg voor hun veiligheid. Daar gaan we later verder op in.
De zorgvuldige toewijzing van potentiële functies voor de rekruten liet zien hoe verantwoordelijk de instructeurs zich voelden voor de toekomst van ‘hun mannen’. Deze verantwoordelijkheid ging gepaard met het besef dat alles wat de instructeurs hun leerden, letterlijk het verschil kon betekenen tussen leven en dood aan het front. ‘Je stopt een stukje van jezelf in hun voor aan het front’, vertelde een instructeur in februari 2025, terwijl de Oekraïense rekruten door de loopgraven stormden. Dit citaat schetst zowel de harde realiteit van het conflict als de diepe morele betrokkenheid en toewijding van de instructeurs om de overlevingskansen van de rekruten te vergroten.[18]
‘Missing in action’
Het verantwoordelijkheidsgevoel dat instructeurs ervoeren maakte hun werk zingevend, maar ook ‘mentaal zwaar’, zo gaven respondenten aan. Na vijf intensieve trainingsweken moesten de instructeurs de rekruten loslaten zonder enige zekerheid over hun lot. Na een abrupt afscheid bleven zij daardoor achter met grote vraagtekens over de veiligheid en het welzijn van ‘hun’ rekruten. Een respondent vertelde: ‘Kijk, ik weet niet wat zij doen aan het front. Ik weet niet waar ze terechtkomen aan het front. Dat is voor mij één groot zwart vraagteken, zeg maar. (...). Het eerste half jaar heb ik wel heel veel gezeten met die vraagtekens, bijvoorbeeld of ik genoeg heb gedaan.’
Deze onzekerheid, en specifieker de vraag of de training voldoende is geweest, houdt sommige respondenten tot op de dag van vandaag bezig. De verbondenheid die zij tijdens de training met de rekruten ontwikkelden, maakte het extra moeilijk om hen los te laten. ‘Als jij optrekt met die mannen ben je elke dag bezig met die lui, wekenlang het veld in [en] de loopgraven doorgaat met ze en je gewoon de hele dag met die mannen bezig bent.’ Het gaat hier dus om een combinatie van informatiegebrek met gevoelens van persoonlijke verbondenheid en professionele verantwoordelijkheid.
Enkele respondenten vertelden dat zij ooit hopen op bevestiging dat ze genoeg hadden gedaan voor de rekruten, direct dan wel indirect. Een respondent beschreef dat als volgt: ‘Ik denk dat ik helemaal lekker zou gaan als ik straks op YouTube een filmpje zou zien en een bekende kop van die lui voorbij zie komen en weet dat hij daar voorwaarts gaat en het goed doet. (...). Dat hij een mooie contactdrill doet of zo. Ja, ik durf het niet bij je te zeggen, maar misschien wel een Rus afbukst.’
Deze onwetendheid is een kenmerkend moreel aspect van indirecte militaire inzet. De rekruten zullen – zoals één respondent het verwoordde – voor hen vaak voorgoed ‘missing in action’ blijven.
In relatie tot dit gevoel van onwetendheid speelde machteloosheid een belangrijke rol bij de instructeurs. Deze gevoelens van machteloosheid ervoer elke instructeur op een andere manier. [19] Waar de ene instructeur onmacht voelde bij het afscheid nemen van de rekruten, ervoer een andere dit al tijdens het opleinden van rekruten die, ondanks hun inspanningen, nog niet volledig voorbereid bleken op de realiteit aan ht front. Tijdens het veldbezoek vertelde een instructeur in de eetzaal omringd door rekruten hierover: ‘Ik voel onmacht als ik hun niet kan verbeteren, ik heb daar de tijd dan niet meer voor. (…). Je wilt dat iedereen een tien is.’ Een andere instructeur aan diezelfde tafel vulde dit aan met: ‘Er zijn mensen die geen kans maken, maar toch geef je de volle 100%. (…). Iedereen verdient een eerlijke kans’.
Juist het geven van die honderd procent maakte dat sommige instructeurs zich niet machteloos voelden. De meeste respondenten uitten het gevoel dat zij alles hadden gegeven binnen de vijf weken die zij hadden om de rekruten zo goed mogelijk te trainen. Zo vertelde een van hen dat ‘wij na 35 dagen elkaar in de ogen hebben gekeken en hebben gezegd, luister, dit is gewoon alles wat we voor die gasten kunnen doen.’
Terugblikkend op de humanisering van rekruten, waar de instructeurs het smoelenboek bijhielden en specifieke competenties toekenden aan rekruten, werd het ook duidelijk dat sommigen door het smoelenboekje – en creatief gebruik daarvan – een vorm van controle wilden behouden over het lot van de rekruten. Zo werd een instructeur gevraagd om rekruten aan te wijzen voor verkennersrollen, maar dit weigerde hij. Waarom? Dat antwoord was heel simpel voor hem: ‘hun worden gewoon letterlijk naar voren getrapt. (...). Ja, dat zijn gewoon schietschijven. (...). Dat ga ik niet doen’. De bewuste keuze om geen verkennersrol toe te wijzen aan een rekruut, kan worden gezien als zijn gevoel van machteloosheid dat hij probeerde te ‘counteren’. Door te weigeren iemand als verkenner voor te dragen, kon deze instructeur toch invloed uitoefenen op het lot van de rekruten.
‘Ik ben geen robot’; de spanning tussen beleid en praktijk
Kort na de start van operatie Interflex werd op hoger niveau ook duidelijk dat instructeurs persoonlijke banden ontwikkelden met de rekruten. Om deze dynamiek te beheersen en instructeurs te beschermen, werd een contactverbod opgelegd na afloop van de training, waardoor terugkoppeling niet mogelijk was. Hoewel dit beleid goedbedoeld was, vonden veel respondenten het onwerkbaar en moreel belastend. Sterker nog, de kloof tussen de richtlijnen van de krijgsmacht en de dagelijkse praktijk versterkte bij hen juist het gevoel dat men op hoger niveau hun werk niet echt begreep. Een respondent stelde: ‘Ze zeggen, je moet geen banden opbouwen met die lui. Ik ben er ook best wel makkelijk in tegenover vreemden dan wel werk privé te houden, zeg maar. Maar je staat er 11 uur per dag met die lui te werken. Waar je het ook over hebt, over koetjes en kalfjes, over serieuze dingen, je gaat er een band mee opbouwen. Je krijgt een bepaalde band.’
Instructeurs ervaren soms gevoelens van onmacht tijdens het opleiden van rekruten die, ondanks hun inspanningen, nog niet volledig voorbereid lijken op de realiteit aan het front. Foto 17 Pantserinfanteriebataljon GFPI
De ervaren tegenstrijdigheid tussen richtlijnen en werkelijkheid creëerde niet alleen praktische uitdagingen, maar zorgde bij sommigen ook voor frustratie: ‘Ja, het leuke is dat is gezegd door lui die niet voor zo’n groep staan, die iets hoger op de apenrots staan. Maar ik snap dat het voor hen best makkelijk praten is over geen banden en zij krijgen het ook door van andere niveaus natuurlijk. Alleen, sommigen beseffen niet, niet iedereen, sommigen proberen wel te beseffen, maar bij sommigen dringt het misschien niet door dat je 11 uur met die lui werkt per dag. Vijf weken lang. (...). Ik denk ook dat het moeilijk is te beseffen als jij niet 11 uur op zo’n groep staat.’
Een andere respondent verwoordde het als volgt: ‘ik ben geen robot. Ze kunnen van heel hoog zeggen dat je geen band met ze moet krijgen, maar zo werkt dat niet. Zeker als je eet met elkaar en bijna 24/7 op elkaars lip zit’. Veel respondenten vonden het beleid rondom contact niet alleen onwerkbaar, maar ook onwenselijk, omdat ze vertrouwen en verbinding essentieel achtten voor het succes van de inzet. Zoals respondenten vertelden: ‘Ze hebben het er altijd over dat je dat moet proberen te vermijden. Maar je moet er juist mee om kunnen gaan. Dat is het belangrijkste. Want je gaat het niet vermijden.’ En: ‘In het begin heb je echt, ja, bangmakerij is het niet zo, maar het is meer van, ja, doe dit niet en doe dit niet, hè. Creëer vooral geen band met die lui. Dat zei ik wat je in drie briefings hebt gehad, zeg maar. Vanuit de GV en vanuit de missieopleiding. Ja, creëer geen band met die lui. Maar dat kan niet anders. Je kunt niet anders dan een band creëren met die lui, want ja, je werkt er heel lang mee samen. (…). Dus, ja, ik zou dat juist, die handvatten proberen mee te geven. En juist zeggen van, hé, creëer een band. Want hoe sterker die band is, hoe beter hun acceptatie hebben bij dingen, bij de lessen die jij aanleert.’
Daarmee werd het beleid voor sommigen ook moreel frustrerend: een teken van gebrek aan inzicht en erkenning voor hun werk tijdens Interflex.
Erkenning en waardering in een bierdop?
De fysieke en emotionele intensiteit van operatie Interflex creëerde bij veel instructeurs een zekere behoefte aan erkenning en waardering voor hun inzet. Hoewel velen aangaven dit binnen hun eigen eenheid te ervaren, zorgde de eerdergenoemde spanning tussen beleid en praktijk ervoor dat sommigen zich vanuit het hogere kader onvoldoende gewaardeerd voelden.
Dit gevoel werd versterkt door het contrast met de vergelijkbare missie EUMAM, waarbij collega’s in Duitsland Oekraïense rekruten opleidden en hiervoor een medaille ontvingen. De instructeurs van Interflex daarentegen kregen slechts een herinneringsspeldje, door velen gekscherend het ‘bierdopje’ genoemd (waarschijnlijk geïnspireerd door de bijnaam van de op een bierdop lijkende herinneringsspeld van de Compagnie in de West). ‘Er zijn heel veel lui best wel pissig en ik ben er één van. (...). Ze hebben nu besloten een bierdopje te gaan doen. Ja, dan heb ik zoiets van, trek dat óf gelijk, dus gewoon allebei een herinneringsdopje, óf gewoon allebei een medaille. Ik vind het gewoon heel raar. Het is niet dat ik dan zeg, voor Interflex moet er een medaille komen. Maar ik vind het wel heel krom dat één missie dan meer gewaardeerd wordt. (...). Want het voelt bij mij, maar ook voor heel veel andere lui, alsof wij minder hebben gedaan. Of in ieder geval alsof onze inzet minder belangrijk was dan EUMAM.’
Dit verschil in waardering tussen de twee inzetten versterkte bij de respondenten het gevoel dat operatie Interflex niet volledig wordt erkend of gewaardeerd door de krijgsmacht. Hoewel zij begrepen dat juridische regels een medaille voor hun missie onmogelijk maakten, bleef de ongelijke behandeling wringen, en werd ‘wel heel krom’ gevonden.
Deze ongelijke waardering had een duidelijke morele impact op de instructeurs. Zoals alle respondenten aangaven was Interflex voor hen veel meer dan zomaar een inzet. Het was een operatie waarin zij zich met passie, toewijding en trots inzetten om de rekruten zo goed mogelijk klaar te stomen voor hun levensgevaarlijke werk aan het front. Juist daardoor voelde het gebrek aan erkenning en waardering des te zwaarder.
Positieve morele impact: trots en dankbaarheid
Hoewel de inzet door enkele respondenten als ‘mentaal zwaar’ werd omschreven, beschreven ze tegelijkertijd allemaal een diep gevoel van trots en zingeving. Het is daarom belangrijk om ook deze positieve impact te belichten – die niet ondanks maar juist vanwege die mentale zwaarte bestond.
Trots en dankbaarheid
Tijdens de vijf weken durende training zagen de instructeurs de rekruten veranderen van onervaren burgers naar militairen die klaar waren om voor hun land Oekraïne te vechten. Deze transformatie was niet alleen heftig, het gaf de instructeurs ook het gevoel dat zij een wezenlijk verschil maakten in het leven van de Oekraïense rekruten. Of in de woorden van een respondent: ‘dan heb je echt een beetje het gevoel dat je iets betekent voor die lui’.
De oprechte dankbaarheid van de rekruten speelde een grote rol in het versterken van het gevoel van trots bij de instructeurs, en voedde op haar beurt hun eigen dankbaarheid voor het mogen deelnemen aan deze inzet. Een van de instructeurs beschreef een bijzonder en emotioneel moment: ‘Uiteindelijk geef je elkaar een stevige knuffel en stap je daar de bus in. En dan maken wij een erehaag. Ik moet zeggen dat was ook wel het moment dat ik emotioneel volledig brak. Om allemaal die volwassen gasten huilend in de bus weg te zien rijden. Terwijl ze net nog al die dankbaarheid hebben uitgesproken. (...). Je krijgt nog al die dankbaarheid, nog steeds die verzoeken van kom alsjeblieft mij opzoeken straks als de oorlog voorbij is. Je bent altijd welkom en ik wil je heel mijn familie voorstellen. Je wordt als een soort god aanbeden door die lui en je krijgt zoveel dankbaarheid terug. En ze willen je van alles geven, maar dat kan niet, want dat hebben ze niet bij zich. Als de oorlog daar nu voorbij zou zijn, zou ik drie jaar gratis daar op vakantie kunnen gaan en volledig in de watten gelegd worden met mijn familie. Ik moet zeggen, op dat moment was dat de druppel, ik huil niet vaak, maar toen heb ik wel even flink lopen brullen.’
De trots die de instructeurs voelden, was meer dan een individuele ervaring; het was een gevoel dat gedeeld werd binnen de gehele eenheid. Tijdens de hele inzet merkten en hoorden ze hoe belangrijk hun aanwezigheid en toewijding waren. Het besef dat hun werk daadwerkelijk een verschil maakte, gaf ze het gevoel dat zij betrokken waren bij iets groters dan zijzelf. Dat zorgde niet alleen voor trots, maar vergrootte ook hun bewustzijn van hun rol als militair. Operatie Interflex was voor hen een inzet die verder ging dan het opleiden van rekruten, en ook verder dan een voorbereiding van mensen op het front; het bood de instructeurs een zingevende, confronterende spiegel van de realiteit van oorlog en de betekenis van hun werk. Zoals een respondent opmerkte, was het een ware ‘eye-opener’: een ervaring die hen niet alleen professioneel, maar ook persoonlijk raakte en vormde.[20]
Conclusie en aanbevelingen
In het bovenstaande is duidelijk geworden dat trainingsmissies zoals operatie Interflex aanzienlijke morele impact kunnen hebben op instructeurs. Interflex voelde, om weer een respondent te citeren, als ‘een hoofdstuk zonder einde’.
Hoewel deze missies kunnen worden gecategoriseerd als indirecte militaire inzet, zorgde operatie Interflex onvermijdelijk voor humanisering, interpersoonlijke identificatie en sterke gevoelens van verbondenheid en verantwoordelijkheid. Het opleiden van de rekruten was niet enkel gericht op het overdragen van militaire vaardigheden; het gaf de instructeurs ook het besef dat de geleerde lessen het verschil konden maken tussen leven en dood. Dit bood zingeving, maar ging tegelijkertijd gepaard met twijfel en onzekerheid na het afscheid. Bovendien moet worden benadrukt dat juist deze intensiteit voor veel instructeurs het gevoel versterkte dat zij precies deden waarvoor zij militair waren geworden, wat hen op hun beurt ook dankbaarheid en trots gaf. Er is dus sprake van zowel negatieve als positieve morele impact, die deels met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden.
Volledig verbieden van persoonlijke betrokkenheid van instructeurs lijkt onwerkbaar en misschien zelfs onwenselijk. Foto 17 Pantserinfanteriebataljon GFPI
Dat stelt de krijgsmacht voor de opdracht om dergelijke morele uitdagingen en kansen te erkennen en hierop adequaat te handelen. In het algemeen is het van belang de bewustwording te vergroten over de morele uitdagingen die inherent zijn aan indirecte militaire inzetten. Zo lijkt een bepaalde mate van moral engagement onvermijdelijk in dergelijke inzetten. Dit betekent alleen ook dat tevens morele frustratie een onvermijdelijk onderdeel is van een indirecte militaire inzet. Dat mag erkend worden. Maar wat betekent dat precies?
Allereerst lijkt het van belang om ethieklessen over morele uitdagingen in indirecte militaire contexten te (her)introduceren voor toekomstige instructeurs. Dit biedt hen naast bewustwording ook handvatten om morele frustratie te erkennen en constructief te verwerken. Zo kan ethiekonderwijs ze helpen gevoelens van morele frustratie te plaatsen en verwoorden, zoals verschillende auteurs in dit tijdschrift hebben besproken.[21]
Daarnaast lijkt het goed om te erkennen dat het volledig verbieden van persoonlijke betrokkenheid tijdens en na de inzet onwerkbaar is, en misschien zelfs onwenselijk. We willen immers, om de woorden van een respondent te lenen, geen ‘robots’, maar mensen als instructeurs. Dat maakt hen zo toegewijd en dus effectief. Hoe het ook zij, de realiteit van de inzet, waarbij instructeurs elf uur per dag samenwerken en persoonlijke verhalen delen, kan niet genegeerd worden. Het verbieden van een persoonlijke band met de rekruten, hoewel ongetwijfeld bedoeld ter bescherming van de militair, bleek niet uitvoerbaar en leidde tot frustratie. Dit versterkte het gevoel dat de hogere leiding weinig inzicht had in de werkelijke impact van de missie op de instructeurs. Dergelijke ‘beschermende’ instructies zouden zorgvuldiger ontworpen moeten worden, onder andere door vooraf te toetsen bij personen met specifieke ervaring in het veld.
Verder zou het waardevol zijn om tijdens een indirecte militaire missie structureel momenten in te plannen waarin militairen hun ervaringen kunnen delen en hierop kunnen reflecteren. Veel van de respondenten in dit onderzoek gaven aan dat het interview het eerste moment was waarop zij echt over hun ervaringen vertelden en frustraties konden uiten. Deze behoefte kan structureel worden ingevuld door reflectiemomenten te organiseren tijdens de inzet, bijvoorbeeld begeleid door een opvolgend pelotonscommandant (OPC) die nauw betrokken is bij de inzet. Ook zouden militairen gebriefd kunnen worden over hoe zij zelf constructief kunnen omgaan met de morele uitdagingen die ze tijdens de inzet kunnen tegenkomen. Dit vraagt om een verschuiving in de manier van briefen. Ten tijde van het onderzoek lag in briefings de nadruk namelijk vooral op ‘don’ts’ – de zaken die de instructeurs moesten vermijden tijdens de inzet. Deze eenzijdige benadering van een inzet lijkt averechts te werken. In plaats daarvan kan ook aandacht geschonken worden aan het briefen van verschillende ‘do’s’, om zo handvatten te geven, bijvoorbeeld over hoe om te gaan met de morele uitdagingen die zij zullen tegenkomen.
Tot slot is gebleken dat morele impact ook een bron van reflectie kan vormen voor militairen, namelijk op de betekenis van hun werk en van hun rol als militair binnen een groter geheel. Want waar morele frustratie kan ontstaan, kan tegelijkertijd ook zingeving en trots groeien. Daarom verdient het aanbeveling de ervaringen van de militairen breder in de organisatie te verspreiden, bijvoorbeeld als lessons learned. Dit biedt direct een antwoord op de behoefte van erkenning en waardering. De verontwaardiging rondom ontbrekende medailles ging immers niet om de onderscheiding zelf, maar om erkenning. Een voorbeeld is het delen van verhalen in een militair tijdschrift zoals Sterker. Dit zou niet alleen een blijk van erkenning en waardering zijn voor de deelnemers zelf, maar ook bewustwording creëren bij anderen dat morele frustratie kan leiden tot waardevolle lessen en persoonlijke en professionele groei. Er liggen dus ook kansen in de morele impact van indirecte militaire inzet, zowel voor militairen zelf als de krijgsmacht als geheel.
We citeerden hierboven een van de instructeurs, die geraakt maar trots concludeerde: ‘dit is gewoon alles wat we voor die gasten kunnen doen.’ Zo mag de krijgsmacht ook concluderen: ‘Laten wij nu ook iets voor onze gasten doen.’
[1] De auteurs dragen dit artikel op aan de deelnemers van dit onderzoek van het 17 Pantserinfanteriebataljon Garderegiment Fuseliers Prinses Irene (17 Painfbat GFPI). Dank voor jullie openheid, zonder jullie bijdrage was deze studie niet mogelijk geweest.
[2] Ø.H. Rolandsen, M. Dwyer en W. Reno, ‘Security Force Assistance to Fragile States: A Framework of Analysis’, Journal of Intervention and Statebuilding 15 (2021) (5) 563–579; R. Johnson, M. Kitzen en T. Sweijs (red.), The Conduct of War in the 21st Century: Kinetic, Connected and Synthetic (Routledge, 2021).
[3] In een casus over gevangeniswerkers illustreren Ricciardelli et al. (2024) morele frustratie met het voorbeeld dat de bewaarders worden geconfronteerd met een conflict tussen hun persoonlijke morele normen en waarden en de realiteit van hun werk: R. Ricciardelli, B. Easterbrook en J. Turner, ‘The Continuum of Moral Harms: Correctional Officers’ Perspectives of Prison and the Influence on their Wellness’, Journal Of Police And Criminal Psychology 39 (2024) 845-856.
[4] B.T. Litz, N. Stein, E. Delaney, L. Lebowitz, W.P. Nash, C. Silva en S. Maguen, ‘Moral injury and moral repair in war veterans: A preliminary model and intervention strategy’, Clinical Psychology Review, 29 (2009) (8) 695-706.
[5] J. Shay, ‘Moral injury’, Psychoanalytic Psychology 31 (2014) (2) 182–191.
[6] Ricciardelli, Easterbrook en Turner, ‘The Continuum of Moral Harms’.
[7] T. Molendijk, Moral Injury and Soldiers in Conflict (Routledge) 2021.
[8] S. Frankfurt en P. Frazier, ‘A Review of Research on Moral Injury in Combat Veterans’, Military Psychology 28 (2016) (5) 318–330.
[9] Dit stelt Karin Dangermond in het volgende citaat: ‘(...) als tijdens het incident een persoonlijke associatie wordt gemaakt, die als ingrijpend wordt ervaren. Bijvoorbeeld als brandweermensen zichzelf of gezinsleden letterlijk of figuurlijk herkennen in het slachtoffer’: K. Dangermond, ‘Voorbij het stoere imago. De invloed van de brandweercultuur op de verwerking van ingrijpende incidenten’, publieksversie van proefschrift (NIPV 2023) 15. Zie: https://nipv.nl/wp-content/uploads/2023/04/20230418-Voorbij-het-stoere-imago.pdf.
[10] Zoals Peter Olsthoorn stelt: ‘... the extent of a soldier’s moral duties to members of the local population depends on to what degree he or she sees them as insiders’: Military Ethics and Virtues. An interdisciplinary approach for the 21st century (Routledge 2011) 87.
[11] T. Molendijk, E. Kramer en D. Verweij, ‘Moral Aspects of “Moral Injury”: Analyzing Conceptualizations on the Role of Morality in Military Trauma’, Journal Of Military Ethics 17 (2018) (1) 36–53.
[12] T. Molendijk, W. Verkoren, A. Drogendijk, M. Elands, E.H. Kramer, A. Smit en D. Verweij, ‘Contextual dimensions of moral injury: An interdisciplinary review’, Military Psychology 34 (2022) (6) 742-753; Molendijk, Kramer en Verweij, ‘Moral Aspects of “Moral Injury”’.
[13] Molendijk, Verkoren, Drogendijk, Elands, Kramer, Smit en Verweij, ‘Contextual dimensions of moral injury’.
[14] Rolandsen, Dwyer en Reno, ‘Security Force Assistance to Fragile States’, 563–579; Johnson, Kitzen en Sweijs, The Conduct of War in the 21st Century.
[15] Ministerie van Defensie, nieuwsbericht, ‘Koning bezoekt training Oekraïense militairen door landmacht in Engeland’, 21 maart 2024.
[16] A. Bryman, Bryman’s social research methods (Oxford University Press, 5de editie, 2016).
[17] M.D.A. Koenen, ‘Een hoofdstuk zonder einde’ - de morele impact van Operatie Interflex. Militaire Bedrijfswetenschappen, Nederlandse Defensie Academie (2025).
[18] Koenen, ‘Een hoofdstuk zonder einde’.
[19] Ibidem.
[20] Ibidem.
[21] Kevin van Loon licht de inhoud en waarde van ethiekonderwijs verder toe in: ‘Militair ethiekonderwijs voor officieren’, Militaire Spectator 192 (2023) (5). Voor de specifieke rol van ethiekonderwijs bij morele verwonding, zie: T. Molendijk, ‘Moral Injury’, Militaire Spectator 189 (2020) (11).