Uitzendingen zijn onlosmakelijk verbonden met de militaire praktijk en de militaire loopbaan. Initiatieven zoals de Nationale Veteranendag en de witte anjer als draaginsigne voor veteranen, maar ook de herinneringsmedailles voor gedane missies, laten zowel intern als extern zien dat uitzendingen een belangrijk onderdeel zijn van het militaire bestaan; erkenning van gedane missies en waardering van veteranen lijken belangrijk. Missies zoals Libanon, Bosnië en Afghanistan zijn onderdeel van het collectieve geheugen van Nederland[1] en van de Nederlandse krijgsmacht als het gaat om militaire inzet. Hoe denken Nederlandse vrouwelijke militairen over uitzendingen in relatie tot hun militaire loopbaan en hun militaire professie? Dit artikel tracht deze ogenschijnlijk makkelijke vraag te beantwoorden. Toch blijkt dat het antwoord nieuwe vragen oproept over het behoud van vrouwelijke militairen in relatie tot de heroriëntatie op hoofdtaak 1 en toekomstige inzet van de Nederlandse krijgsmacht.

Na het einde van de Koude Oorlog, waarin bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk gebied prioriteit nummer één was, moesten Europese landen en krijgsmachten op zoek naar een nieuwe bestaansreden. Die werd gevonden in uitzendingen ter bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit in de wereld.[2] Initieel werd uitgegaan van een enge beschrijving van vredesmissies, op basis van drie elementen: (1) instemming van alle partijen, (2) neutraliteit en (3) minimaal gebruik van geweld.[3] In de jaren negentig verschoof de inzet van enkel peacekeeping naar peace enforcement.

Missies zoals in Afghanistan zijn onderdeel van het collectieve Nederlandse geheugen. Hoe belangrijk zijn uitzendingen voor een militaire loopbaan? Foto MCD, Jan-Kees de Meester

Om de opkomst van uitzendingen te visualiseren, twee voorbeelden: Duitsland was vóór 1992 volledig gericht op verdediging van zijn eigen grondgebied, eerst als zelfstandige staat en sinds 1955 in NAVO-verband. In 1994 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat buitenlandse missies mogelijk waren onder de bestaande regels voor de Duitse krijgsmacht.[4] Sinds 1992 zijn er meer dan 130 mandaten en verlengingen gegeven door het Duitse parlement voor meer dan 60 internationale missies.[5] De Nederlandse krijgsmacht heeft tijdens de Koude Oorlog bijgedragen aan acht kleinere VN-missies en aan UNIFIL als grote missie. Na het einde van de Koude Oorlog is de bijdrage aan VN-missies substantieel groter geworden.[6] Hierbij valt te denken aan UNMEE, UNPROFOR en MINUSMA als grotere missies. Dan zijn de NAVO-missies zoals ISAF, IFOR, KFOR en SFOR nog buiten beschouwing gelaten.

Uitzendingen als bestaansrecht

De afgelopen decennia kenmerkten zich door een keur aan internationale vredesmissies en humanitaire inzetten door kleine expeditionaire krijgsmachten bij relatief kleine (etnische) conflicten en terroristische dreigingen[7] met als doel de (inter)nationale rule of law te beschermen. René Moelker en collega’s schetsten verder de verwachting dat de Nederlandse krijgsmacht vooral een expeditionaire krijgsmacht zou blijven, met de nadruk op vredesmissies (peacekeeping of peace enforcement)[8], een verwachting die eveneens werd uitgesproken door Wendy Broesder et al. in een artikel over de verschuiving van de warrior naar de peacekeeping-warrior, waarbij militairen een breder palet aan taken en identiteiten kregen.[9] Zoals Broesder en collega’s concludeerden: ‘the role of the military has shifted significantly and certainly differs from the traditional “warrior role” of old. Due to the new security reality, roles and tasks to restore and maintain peace and internal security are broadly reconsidered.’[10]

Om de nieuwe expeditionaire krijgsmacht vorm te geven is er veelvuldig nagedacht over bijvoorbeeld operating methodologies, single battle concept, fuse command and control en developing the expeditionary mindset[11] tot aan een meer volledige heroriëntatie op expeditionair optreden, zoals toenmalig majoor Mark D. Bieger in zijn monografie over de toekomst van de Amerikaanse landmacht schreef: The Army Expeditionary Force: A Model for the Next Century of Warfare.[12]

Oefening met pantserhouwitsers in Litouwen. De Nederlandse krijgsmacht heroriënteert zich op hoofdtaak 1 en dat uit zich ook in het type uitzendingen. Foto MCD, Aaron Zwaal

Op moment van schrijven is de Nederlandse krijgsmacht naar aanleiding van de toegenomen Russische dreiging, Russische oorlogsretoriek en de inval in Oekraïne bezig met een heroriëntatie op hoofdtaak 1 en is zowel het aantal uitzendingen als de omvang van de uitzendingen van dien aard dat het draaien van missies niet vanzelfsprekend is. Al in 2021 concludeerden Tom Buitelaar en Niels van Willigen dat in de huidige geopolitieke context (VN-)uitzendingen onder druk staan. Terwijl uitzendingen als Irak, Mali en met name Afghanistan kansen boden aan militairen om uitzendervaring op te doen, is het voorstelbaar dat dergelijke missies niet meer de hoogste prioriteit hebben in de huidige situatie met statelijke dreigingen. Tegelijkertijd is het ook buiten Europa onrustig en vinden er (asymmetrische) conflicten plaats in het Midden-Oosten en Afrika die de stabiliteit en veiligheid van Europa kunnen ondermijnen. Het empirische deel van dit artikel gaat in op hoe vrouwelijke militairen ten tijde van de heroriëntatie op hoofdtaak 1 denken over uitzendingen, in relatie tot hun militaire loopbaan, militaire professie en militaire identiteit.

Onderzoeksopzet

In 2021 is gestart met een onderzoek naar de zorgbehoeften van ISAF- en MINUSMA-veteranen ter vergelijking van de ervaringen, stressoren, copingstrategieën, sociale steun en (subjectieve) zorgbehoeften van mannelijke en vrouwelijke veteranen.[13] Hiervoor zijn 94 veteranen geïnterviewd (gemiddeld 95 minuten). Reeds in een vroeg stadium kwam de vraag vanuit de Hoofddirectie Personeel van het ministerie van Defensie om uitzendbarrières van vrouwelijke veteranen en militairen te bevragen, in het kader van het Elsie Initiative for Women in Peace Operations. Om uitzendmoeheid te voorkomen is besloten om uitzendbarrières van vrouwelijke en mannelijke veteranen uit te vragen in het zorgbehoeftenonderzoek en een apart onderzoek te ondernemen om de uitzendbarrières van vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus te onderzoeken.[14] In deze nieuwe studie is naast het inventariseren van uitzendbarrières gekozen om uit te vragen hoe vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus denken over uitzendingen en welke aandachtspunten zij identificeren voor het behoud van vrouwelijke militairen.[15]

Er is gebruik gemaakt van een casestudy-benadering, waarbij semigestructureerde interviews zijn gehouden met vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus. Dit type onderzoek is niet bedoeld om statistisch generaliserende uitspraken te doen over alle vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus, maar vooral om de persoonlijke ervaringen van de doelgroep zelf voor het voetlicht te brengen en onderliggende mechanismen te bespreken c.q. bloot te leggen. Door de focus op onderliggende mechanismen kunnen uitspraken gedaan worden die breder gelden dan enkel voor de onderzoeksdeelnemers zelf, ofwel theoretische generalisatie.

De populatie van dit onderzoek, vrouwelijke militairen zonder uitzendervaring, is zeer heterogeen. Bij het samenstellen van de steekproef is hier ook rekening mee gehouden. Variabelen die van belang waren bij de werving zijn: krijgsmachtdeel, rang, functie, gezinssamenstelling (partner, kinderen), leeftijd en mantelzorgtaken. Eerst is getracht om deze vrouwen te werven via een steekproef van de afdeling Trends, Onderzoek en Statistiek (TOS), maar de uitnodiging leidde niet tot veel respons. Hierna is hulp ingeschakeld van het persoonlijk netwerk van verschillende militaire collega’s om vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus te werven. Dit zorgde voor voldoende aanwas en uiteindelijk zijn er 23 vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus geïnterviewd door de auteur van dit artikel en een externe interviewster die eveneens betrokken was bij het zorgbehoeftenonderzoek; dit aantal is gebaseerd op theoretische saturatie. Deelname was op basis van vrijwilligheid, anonimiteit en informed consent. Na afloop van het interview hebben de deelnemers een interviewverslag ontvangen ter aanvulling, correctie en goedkeuring.

Deze goedgekeurde verslagen zijn in NVivo gecodeerd. Op basis van Iterative Thematic Inquiry[16] zijn er drie hoofdthema’s ontwikkeld: ervaren en verwachte uitzendbarrières, denken over uitzendingen, en aandachtspunten voor het behoud. In dit artikel ligt de focus op het thema denken over uitzendingen, en de onderwerpen (subthema’s) die hieronder vallen. Subthema’s binnen de thema’s ‘uitzendbarrières’ en ‘behoud van militairen’ worden vanwege de focus van dit artikel hier niet uitgebreid besproken, zie hiervoor het complete rapport.[17]

Sommige citaten bevatten alleen uitspraken van de geïnterviewde militairen, andere citaten reflecteren een stuk interview. In deze citaten staat de X voor interviewer en de Y voor de militair.

Denken over uitzendingen

Zin in een uitzending

De grote meerderheid van de vrouwen uit het onderzoek wil graag op uitzending. Veel van hen willen liever vandaag dan morgen; een deel van deze militairen benoemde wel randvoorwaarden zoals de planbaarheid van de uitzending. Een antwoord dat exemplarisch is voor het gros van de vrouwelijke militairen uit het onderzoek: ‘X: En wat vind jij zelf van uitzendingen? Hoe kijk jij naar uitzendingen? Y: Ik vind het heel erg veel, vervelend is een groot woord, maar ik vind het heel erg jammer dat ik nog nooit op uitzending ben geweest. Want dat is echt iets wat ik nu nog steeds heel graag zou willen. Dus, ja, je trekt het pak aan en je maakt een commitment en je bent er voor de vrede en veiligheid en daar wil je ook gewoon je bijdrage voor leveren. Nou doe ik dat ook, hoor, op deze manier, zeg maar. Maar ik had sowieso voor de ervaring en ook voor wat je in je rugzakje meebrengt, ook voor je toekomstige functies, voor je jongere collega’s… Ja, ik vind het wel heel erg een gemis, dat ik dat niet heb eigenlijk, heel eerlijk gezegd.’

Redenen voor de hoge uitzendbereidheid worden in de volgende subthema’s besproken, maar wat hier opvalt is dat deze vrouwelijke militair het ontbreken van een uitzending als een ‘gemis’ ervaart en dat het hoort bij een commitment als militair om een bijdrage te leveren aan vrede en veiligheid. Dit reflecteert de opvatting dat een uitzending de ‘core business’ is van Defensie en dat een uitzending een expliciet doel is binnen de defensieorganisatie waaraan een militair veel waarde hecht. Vrouwen van meer gevorderde leeftijd gaven aan liever niet meer op uitzending te gaan; ze staan er niet meer om te springen, maar zullen gaan wanneer ze aangewezen zouden worden. Eén vrouw vertelde pertinent niet op uitzending te willen gaan. Dit komt niet, zoals ze aangaf, omdat ze een lage uitzendbereidheid heeft, maar omdat ze geen uitzendmogelijkheid heeft door haar privésituatie.

De boordschutter van een YPR onderzoekt de omgeving in de Baluchi-vallei in Afghanistan. ‘De wedstrijd willen spelen’ is een belangrijke motivatie voor uitzendingen. Foto MCD, Arnoud Schoor

Zoals reeds besproken is het aantal uitzendingen op moment van schrijven laag. Dit is een van de grootste barrières voor de geïnterviewde militairen om uitgezonden te worden. Bovendien is de informatievoorziening over de bestaande uitzendingen en uitzendmogelijkheden volgens de vrouwen vrijwel volledig afwezig. Ze moeten zelf achter informatie aan, zowel voor zichzelf als voor collega’s aan wie ze leiding geven. Dit geldt primair voor vrouwen in officiersfuncties die eerder individueel uitgezonden worden, in vergelijking met vrouwen (veelal manschappen en onderofficieren) die vooral met hun eenheid uitgezonden worden en waarvoor een jaarplanning gemaakt wordt.

De wedstrijd willen spelen

Een van de redenen dat de geïnterviewde vrouwelijke militairen uitgezonden willen worden is de wens om ‘opgesteld te worden’ of ‘de wedstrijd te spelen.’ Deze termen zijn afkomstig van de vrouwelijke militairen zelf, met name van vrouwen in operationele functies: ‘X: Was dat ook nog voor jou een reden om bij Defensie te gaan werken, de uitzendingen? Y: Ja, eigenlijk wel. Ik heb altijd wel het gevoel gehad van, of heb ik nog steeds, je doet ergens je werk voor, je traint ergens voor, maar dat zou je uiteindelijk ook wel in de praktijk willen uitvoeren, zeg maar. Dus ik zeg het altijd maar zo, je oefent voor een voetbalwedstrijd. Alleen de voetbalwedstrijd mag je nooit spelen. Dat gevoel heb ik wel een beetje, ja. Dat je dan ook een keer die wedstrijd wil spelen. Dus dat is wel iets wat nog steeds wel voor mij zit.’

Deze vrouwelijke militairen gaven aan dat ze niet enkel willen oefenen, maar ook daadwerkelijk ingezet willen worden in conflictgebieden om het geleerde in de praktijk te brengen. De wedstrijd is daarmee een inzet zoals Mali, of liever nog Afghanistan, een uitzending met een hoger kinetisch gehalte. Net als geïnterviewde vrouwelijke en mannelijke ISAF- en MINUSMA-veteranen van het zorgbehoeftenonderzoek zien verscheidene van deze vrouwen zonder ervaring een uitzending als een kers op de taart, anderen als een doel om ergens naartoe te werken. Een uitzending, de wedstrijd, kan daarmee ook belangrijk zijn om alle trainingsuren en activiteiten te verantwoorden: ‘Nou ja, op den duur... en daarom ben ik ook uiteindelijk wel geswitcht, want op den duur begin je ook de oefeningscyclus, begin je gewoon weer opnieuw te draaien. En dan kom je weer in hetzelfde gebied terecht met dezelfde oefeningen en dezelfde vijand om het zo te zeggen. De spanning is er dan wel vanaf. In het begin is dat heel spannend en heel leuk, maar dat is op den duur als je de derde keer dezelfde schietbaan doorloopt, ja, dan is de spanning eraf. En dat is natuurlijk wel anders als je een uitzending hebt.’

Een oefening zoals de schietseries in Bergen/Münster-Süd is voor deze vrouwen een periode van training en een missie zoals Afghanistan zou een echte uitzending zijn. De opvattingen over bijvoorbeeld enhanced Forward Presence (eFP) of inzetten in de West variëren, met name of dit wel echte uitzendingen zijn of niet en of deze inzetten een veteranenstatus waard zijn of niet. De gevaarsetting lijkt voor een deel van de vrouwen een belangrijke factor in het toekennen van een veteranenstatus aan een missie, terwijl anderen aangaven dat militairen ook bij dergelijke inzetten te maken krijgen met uitzendgerelateerde stressoren, zoals ver van huis en langdurig weg van het thuisfront zijn.

Verschillende vrouwen benoemden dat eFP geen echte uitzending is. Het is niet de wedstrijd die ze graag willen spelen. Om in de analogie van trainen en wedstrijden te blijven, en dit werd zo ook letterlijk benoemd door meerdere vrouwen, zagen ze Litouwen eerder als een oefenpot dan een echte wedstrijd. Hoewel voor de landmacht missies als eFP relevant blijven, lijkt eFP met een imagoprobleem te kampen: enerzijds is het een inzet ter afschrikking van de Russen, anderzijds is het ‘gewoon’ een langdurige oefening, zolang men niet daadwerkelijk NAVO-grondgebied moet verdedigen. Over andere inzetten zoals Baltic Air Policing (Estland) is niet gesproken. Een vrouw die zelf wel zin had in een uitzending naar Litouwen vertelde: ‘veel militairen die al vaker zijn geweest, maar ik heb ook verhalen gehoord van... Ja, van lui die nog niet terug zijn, maar eigenlijk hun ontslag al indienen, of aangeven weg te willen omdat dat niet is waar ze voor in dienst zijn gegaan. Het is vooral oefenen wat ze nu doen in Litouwen. En de functie van de uitzending is de Russen afschrikken en de plaatselijke bevolking geruststellen. Dus dat relatief veilige... Ik heb gehoord van anderen dat ze dat minder zinvol vinden. Maar voor mij maakt dat niet uit.’

Ervaring willen opdoen

Er zijn verschillende motieven waarom de vrouwelijke militairen uitgezonden willen worden. Vanzelfsprekend hoeft men niet één motief te hebben, maar kan er sprake zijn van meerdere motieven. Een van de belangrijkste is dat vrouwen een uitzending willen meemaken om ‘de ervaring’ op te doen. Dit kan verschillende vormen aannemen. ‘Y: (…) Dus ik denk dat het af en toe even weg zijn, dat het wel in me zit. Dat ik die behoefte ook heb voor mezelf. Maar ik wil er ook wel over kunnen meepraten denk ik als militair zijnde. Ik wil geen militair zijn op mijn zestigste nog en dan zeggen dat ik nooit ben weg geweest. Dat wil ik gewoon niet. Ik wil die ervaring ook hebben. X: Ja en waarom? Y: Voor mezelf wil ik die ervaring hebben.’

Op de vraag waarom deze militair die ervaring wil hebben, verklaarde ze dat dit ‘voor mezelf’ is. In een aantal interviews werd niet duidelijk wat hierachter zat, maar blijkend uit andere interviews kan het gaan om het opdoen van kennis en vaardigheden, ervaren hoe het is om ver van huis te gaan, ervaren hoe de kameraadschap is tijdens een uitzending, en meer. Het lijkt vooral de wens voor een confrontatie met de uitzending als een buitengewone (werk)omgeving, soms wellicht een geïdealiseerde (werk)omgeving.

Bijna de helft van de geïnterviewde militairen gaf aan dat het opdoen van ervaring ook te maken heeft met het werk en de voordelen die het oplevert voor het dagelijkse werk. Bijvoorbeeld in de personeelszorg: ‘X: Wat betekent een uitzending voor jouw loopbaan? Y: Ja, toch de ervaring die jij in een uitzending kan opdoen, wat je in je rugzakje stopt en wat je ook weer over kan brengen op het jongere personeel of ook in mijn functie als [functie in de personeelszorg] kan je die ervaring ook delen met mensen.’

Dit citaat laat meerdere werkgerelateerde zaken zien: enerzijds de ervaring overbrengen op jongere collega’s (in feite kennisoverdracht) en anderzijds de mogelijkheid om ervaring te delen in de personeelszorg. Dit gaat bijvoorbeeld over het beter contact maken met veteranen met problemen als men zelf de ervaring van een uitzending heeft. Het hebben van uitzendervaring en de zintuigelijke ervaring van een uitzending helpt om een betere band te krijgen met collega-militairen en cliënten. Voor vrouwelijke militairen werkzaam in de personeelszorg of met een (sociaal)medische functie betekent het hebben van uitzendervaring en de zintuigelijke ervaring de mogelijkheid om het eigen werk beter te kunnen doen, maar datzelfde geldt voor andere militairen. Zoals voor een logistiekeling die vanuit de eigen uitzendervaring verwacht dat zij beter in staat is om relevante ondersteuning te bieden en vragen vanuit het uitzendgebied op waarde te schatten: ‘Maar ik denk dat uitzendervaring wel helpt om natuurlijk goede ondersteuning te kunnen bieden aan de mensen die er dan zitten. En dat je veel meer kan inleven waarom bepaalde dingen wel of niet belangrijk zijn. En dat je ook veel beter kan filteren van, oké ze vragen een hele hoop dingen, maar wat kan ik bedenken, en tuurlijk is dat eigen inzicht, maar wat kan ik bedenken wat echt op dit moment belangrijk is als ik me inbeeld op dat ik daar zit?’

Belang van een veteranenstatus

Het verkrijgen van uitzendervaring, om bovenstaande redenen, werd door circa de helft genoemd, een veteranenstatus was daarentegen voor een beduidend lager aantal vrouwen belangrijk. Verschillende vrouwelijke militairen stelden dat het hen ging om de ervaring en nadrukkelijk niet om de veteranenstatus. Bijvoorbeeld: ‘Nee, de status zelf boeit me niet om het maar zo te zeggen, maar het is meer, je wil het ook gewoon doen. Waarvoor je traint wil je uitvoeren. De status wel of niet, superleuk maar daar doe je het niet voor. Tenminste, ik doe het er niet voor.’

Een veteraan van operatie Market Garden. Het verschil tussen een militair zonder en met veteranenstatus wordt gevoeld, bijvoorbeeld door symbolische uitingen zoals medailles. Foto MCD, Louis Meulstee

Militairen die een veteranenstatus wel belangrijk vonden, zagen dit enerzijds in de erkenning en waardering voor de militair, maar anderzijds als een tijdlozere identificatie vergeleken met een militaire identiteit. Iemand die zijn of haar militaire carrière beëindigt neemt afscheid van een militaire identiteit en wordt ook niet meer zo gezien. Een veteranenstatus is iets voor de eeuwigheid. Als men eenmaal veteraan is, zal men dit ook blijven.

Minderwaardig door geen veteranenstatus?

Vrouwelijke militairen zonder uitzendervaring vormen een heterogene groep. Een aantal van de geïnterviewde vrouwen was ‘jong’ en/of relatief kort militair. Daarentegen waren er ook vrouwen die al lang bij Defensie werken en om verschillende redenen niet op uitzending zijn gegaan (zie het volledige onderzoek voor redenen). Uit de interviews komt een duidelijk beeld naar voren dat militairen die tevens veteraan zijn hoger in aanzien staan dan militairen zonder uitzendervaring. Zo vertelde een vrouwelijke militair die in de instructie werkt dat een collega met meerdere uitzendingen achter zijn naam meer respect lijkt te ontvangen van de cursisten dan zijzelf. Dit anders beoordeeld worden is niet per definitie een bewust proces en het is niet zo dat een veteraan hier zelf naar handelt, maar een uitzending met veteranenstatus hebben volbracht en het zijn van veteraan geeft status.

Het verschil tussen een militair zonder en met veteranenstatus wordt wel gevoeld, bijvoorbeeld door symbolische uitingen zoals medailles. Uitzendingen staan vaak centraal tijdens kennismakingsmomenten of eerste ontmoetingen met actief dienende en postactieve veteranen. ‘En het is ook altijd als we ons DT aan moeten hebben, heb je ook collega’s die nog niet op uitzending geweest, Ja, ik heb geen medaille. Weet je, je voelt je toch… En als er iemand aankomt met zo’n rits medailles, dan denk je, “ja potjandorie, sta ik ernaast, weet je, met m’n speldje.” Dus dat voelt dan wel zo, ja.’

En: ‘Ik doe bijna alleen maar cursussen, maar bij een kennismakingsrondje vertelt iedereen wie iemand is en “ik heb drie uitzendingen gedraaid”, “ik heb twee uitzendingen gedraaid” en ik dus niet. Het is voor mij geen belemmering, of ik voel me hierdoor niet minderwaardig, maar het laat wel zien, zo ervaar ik dat, dat het status geeft. Militairen ontlenen daar status aan, naar mijn idee ook meer voor de grote uitzendingen zoals Afghanistan.’

Vijf vrouwelijke militairen gaven aan dat ze zich niet minderwaardig voelen of als minderwaardig behandeld worden door collega-militairen. Desondanks blijkt uit de interviews dat deze vrouwen, die al langer bij Defensie werken, zich onprettig voelen wanneer het duidelijk wordt dat ze nog geen uitzending gedraaid hebben.

Uitzending maakt iemand een echte militair

Naast de wedstrijd willen spelen en ervaring willen opdoen, maakt een uitzending iemand ook een echte militair. Deze overtuiging sluit aan bij het vorige subthema en kwam in meer dan de helft van de interviews naar voren. In het volgende citaat wordt dit duidelijk besproken: ‘X: Ja ik sla nu op de woorden aan, “dan voel ik me een echte militair.” Voel je je nu een minder echte militair? Y: Ja, niet nep, maar ik voel me wel minder. En als ik zo collega’s om me heen heb die zes zeven keer op uitzendingen zijn geweest… Dan ben ik daar best wel jaloers op. Want zij weten hoe het is. Ik weet het niet. Ik kan er niet over meepraten. En ik vind, dat is mijn persoonlijke mening, dat je gewoon als militair, moet je op uitzendingen zijn geweest. Want dan weet je hoe het is.’

Vrouwelijke militairen voelen zich niet per definitie geen militair, maar een uitzending kan iemand een echte of een completere militair maken in de beleving van de geïnterviewde militairen. Dit gold bijvoorbeeld voor militairen die vooral een kantoorbaan hebben waarbij ze niet het gevoel hebben echt militair te zijn. Het is dat ze een uniform dragen, voor de rest bestaat hun werk uit activiteiten die een burgermedewerker ook zou kunnen uitvoeren. Bijvoorbeeld: ‘X: Voel je je dan wel een echte militair? Y: Nee, met wat ik nu doe, ik heb een soort van kantoorbaan nu voor m’n gevoel en ik draag toevallig een pak, maar ik voel me niet echt een militair.’

Een uitzending maakt dat men meer groene functies of taken doet, meer betrokken is bij de operatie en men feitelijk in een uitzendgebied zit, weg van de kazerne of basis waar men nu werkt. Het gaat hierbij niet per definitie om het lopen van gevaar, maar vooral om taken te doen of in een omgeving te verkeren die typisch zijn voor een militair en voor het militaire beroep. Niet alleen vrouwen met kantoorfuncties, of breder ondersteunende functies, hebben het gevoel dat een uitzending hen een echte of completere militair maakt. Een vrouwelijke infanterist reflecteerde op de vraag in hoeverre een uitzending belangrijk is om zichzelf militair te voelen: ‘Y: Ja. Ja, dat is wel... Ja. X: En waarom? Y: Omdat je dan toch weer terugkomt op het feit van oké, wij bij de infanterie trainen overal voor. En dan wil je ook een keer de wedstrijd spelen (…) Maar als ik dat doe, of door dat te doen, heb ik wel meer het gevoel van “oké, ik heb nu ergens voor getraind. Ik heb dat uitgevoerd in de praktijk, dus ik heb eigenlijk het gedaan waar ik hiervoor... Nou ja, uiteindelijk waar je naartoe werkt en wat je ook graag wilt doen.” En het maakt mij wel meer militair dat ik kan zeggen van ik heb deze ervaring, ik heb dat en dat toen gedaan, dan dat ik dat niet heb.’

Het pak uitdoen?

Tot slot een subthema dat ook al aan bod kwam bij het onderzoek onder ISAF- en MINUSMA-veteranen: wat als iemand niet meer op uitzending wil of kan? De antwoorden van deze veteranen suggereren dat militairen die niet meer op uitzending willen, en dit betrokken ze vaak op zichzelf, hun pak moeten uitdoen.[18] Binnen dit onderzoek is dit onderwerp in vijftien interviews verder uitgediept in relatie tot uitzendbereidheid en uitzendmogelijkheid. Een exemplarisch antwoord: ‘Kijk, als je moet dan moet je, want ik heb bij Defensie gesolliciteerd en je weet het in je achterhoofd. Het zou heel naïef zijn als ik, als ze tegen mij zeggen, je moet gaan. En dat ik dan zeg, ja, maar ho, nee, nee, nee, nee, nee. Nee, dat kan niet. Want dan moet ik weg hier zo, dan moet je, dan moet ik ontslag nemen. Dat zijn wel de consequenties, vind ik zelf. Dat zijn wel de consequenties die bij je baan horen, zeg maar.’

Dit citaat reflecteert de overtuiging dat uitzendingen vanzelfsprekend zijn binnen Defensie. Hoewel maar weinige van de vrouwelijke militairen bij Defensie gesolliciteerd hebben vanwege een uitzendwens, zagen ze dit wel als een evidentie: het hoort bij het militaire bedrijf, de militaire professie en een militaire identiteit. De uitzendwens is voor de meerderheid pas ontstaan gedurende de militaire loopbaan. Daarnaast is sprake van een uitzendplicht voor militairen, opgenomen in het ondertekende arbeidscontract, dat bepaalt dat militairen in essentie verplicht zijn om uitgezonden te worden (met uitzondering van uitzendbescherming op verschillende gronden). Militairen die niet op uitzending willen, moeten ‘het pak uitdoen’ of ten minste grondig nadenken of ze nog wel serieus genomen kunnen worden als militair, zo luidt de dominante gedachte.

Meerdere vrouwen maakten onderscheid tussen niet op uitzending willen en (tijdelijk) niet op uitzending kunnen, bijvoorbeeld vanwege mantelzorg of ziekte bij een ouder, partner of familielid. ‘Uitzendingen horen bij je vak. Als iemand niet op uitzending kan vanwege een tijdelijk iets, is dat niet erg, maar als iemand bijvoorbeeld structureel mantelzorg moet verlenen en daardoor niet kan, maar zeker als iemand niet op uitzending wil, dan zijn daar conclusies aan verbonden.’

Luchtmachtmilitairen aan het werk voor ISAF in Afghanistan. De ISAF-missie in Uruzgan lijkt voor Nederlandse militairen het ideaalbeeld van een uitzending. Foto MCD Eva Klijn

Enkele vrouwelijke militairen gaven aan dat ze het niet eens waren met de opvatting dat iemand die niet op uitzending wil het pak moet uitdoen en een civiele carrière moet nastreven, hetzij binnen Defensie of daarbuiten. Behoud van personeel is hierbinnen een argument. Zo vertelde één vrouw dat het belangrijk was voor Defensie om flexibel te zijn, en een ander vertelde dat de motivaties om militair te worden kunnen verschillen per militair en ook per functie: ‘Oh, nee, ik denk dat iedereen zijn eigen motivaties heeft om bij Defensie te gaan. En ik denk dat er heel veel, vooral bij de marine, ik denk dat als je bijvoorbeeld naar die techneuten kijkt. Die zie ik ook niet per se allemaal op uitzending gaan. Maar dat betekent niet dat ze niet een waardevolle aanwinst zijn voor Defensie. En betekent ook niet dat ze geen militair zijn ofzo. Ik vind niet dat militair zijn betekent dat je op uitzending moet gaan. Ik denk dat het voor iedereen persoonlijk is.’

Discussie en conclusie

De Nederlandse krijgsmacht heeft sinds het einde van de Koude Oorlog aan meerdere missies deelgenomen, waarvan de uitzendingen in Irak, Mali en vooral Afghanistan veel impact hebben gehad op de defensieorganisatie. Uitzendingen worden door de vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus gezien als een evidentie, maar ook als een belangrijke mijlpaal binnen een militaire loopbaan: het is de wedstrijd die men graag wil spelen, bovendien maakt een uitzending iemand een echte of completere militair vergeleken met de verschillende oefencycli en functies in de vredesbedrijfsvoering – een overtuiging die eveneens door de geïnterviewde mannelijke en vrouwelijke ISAF- en MINUSMA-veteranen uit het zorgbehoeftenonderzoek werd gebezigd.[19] Men kan groene taken uitvoeren, zit dichterbij of in de operatie en is in een missiegebied met (kinetische) gevaren. Veel vrouwelijke militairen willen graag een uitzending ervaren: voor de persoonlijke ervaring en/of voor relevante vaardigheden, kennis en ervaring op te doen die men kan toepassen, gebruiken of overdragen aan militaire collega’s. De motivaties om uitgezonden te worden zijn eerder modern en postmodern te noemen dan premodern, hoewel nuttig werk doen belangrijk blijft voor de vrouwelijke militairen. Tabel 1 geeft een typologie van motieven weer.[20]

Tabel 1 Typologie van motivatie voor vredesmissies

Een uitzending is een belangrijke mijlpaal binnen een militaire loopbaan, en onderdeel van de militaire professie en een militaire identiteit, echter lijkt dit vooral te gaan om uitzendingen in het kader van hoofdtaak 2. Uitzendingen zoals Afghanistan, en de Uruzgan-periode (2006-2010) in het bijzonder, zijn niet alleen onderdeel van ons collectieve geheugen, maar zijn, blijkend uit de data, ook belangrijk voor de beeldvorming van uitzendingen onder militairen (van alle krijgsmachtdelen) en vormen een belangrijk referentiepunt om de waarde en status van een uitzending in de schatten. De ISAF-uitzending naar Uruzgan lijkt het ideaalbeeld van een uitzending. In het verlengde hiervan beïnvloeden deze uitzendingen (deels onbewust) de status van de individuele militair, zoals dit onderzoek laat zien.[21]

Een uitzending bieden werd ook door vrouwelijke militairen zonder uitzendervaring benoemd als een belangrijk middel om hen te behouden voor de defensieorganisatie.[22] Het is niet de positie van een onderzoeker om als aanbeveling ‘meer uitzendingen’ te formuleren, maar het is de vraag in hoeverre de Nederlandse krijgsmacht de komende jaren ‘voldoende uitzendingen’ kan bieden die passen in de beeldvorming van een echte uitzending. Uitzendingen die in de ogen van de vrouwelijke militairen voldoende nut en mogelijkheden hebben om het werk te kunnen doen waarvoor ze zijn opgeleid. Dit geldt zowel voor vrouwelijke militairen die naar alle waarschijnlijkheid individueel op uitzending gaan als voor vrouwen die doorgaans met een eigen eenheid op uitzending gaan.

Huidige uitzendingen zoals Litouwen worden lager ingeschat dan hoofdtaak 2-uitzendingen, hoewel een van de vrouwen vertelde dat haar eFP-uitzending een positieve ervaring was en een klein aantal vrouwen gaf aan dat een eFP-uitzending een mooie ‘kennismaking’ is met het concept uitzendingen en dat men hier waardevolle kennis en ervaring kan opdoen. Wat betekent het imago van dit type uitzendingen voor het behoud van ervaren personeel? Een van de vrouwelijke militairen vertelde over het ontbreken van de ‘sprankel’ voor mensen die twijfelen om te kiezen voor een militaire carrière, maar de vraag is in hoeverre dit ook geldt voor militairen die twijfelen over het voortzetten van hun militaire loopbaan of denken over een overstap naar een burgerloopbaan: ‘Nou, het is ook heel veel, wat jaren geleden waren er dus ook meer uitzendingen. Dus leefde het ook meer. Dus dan gaan er ook meer mensen heen. Want het leeft. En nu, als je nu bij Defensie komt, wordt er gezegd van, je gaat naar Litouwen toe. Dat is ook niet de sprankel waarvan mensen denken, wow, daar ga ik voor komen. Dus de twijfelaars, die denken wil ik het wel of wil ik het niet. Ja, waarom zou je het dan doen? Dus dat snap ik.’

Dat eFP wordt gezien als een oefenpot in plaats van de wedstrijd staat buiten kijf. De relevantie van dit type uitzendingen wordt begrepen, maar het daadwerkelijk nuttig zijn wordt (vooralsnog) minder gevoeld; niet alleen door de onderzoeksdeelnemers, maar ook door andere militairen, aldus de geïnterviewde militairen. Dit is een belangrijk punt, omdat een identificatie met de eigen rol en taken tijdens een missie en het gevoel van trots dat men ontleent aan een inzet twee van de belangrijkste motivatoren zijn, voor het participeren in een missie, naast de wil om de eigen capaciteiten op een professionele manier in te zetten voor de militaire organisatie.[23] Het ontbreken van gevaar en het echte werk kunnen doen zijn twee obstakels hiervoor.

Helena Carreiras besprak reeds in 2014 de verwevenheid van een militaire identiteit met uitzendingen, die ook uit dit onderzoek naar voren komt, en voorspelde dat een gebrek aan uitzendingen kan leiden tot motivatieproblemen en minder vereenzelviging met de militaire organisatie.[24] Hoewel de heroriëntatie van Defensie gepaard gaat met investeringen, moderniseringen en nieuwe uitdagingen, staat het staat buiten kijf dat dit risico’s zijn voor het behoud van, in dit geval, vrouwelijke militairen voor Defensie. Het is daarom belangrijk om deze waarschuwing van Carreiras serieus te nemen en binnen de defensieorganisatie, maar ook binnen wervingscampagnes, openlijk het gesprek te voeren over de kans op een hoofdtaak 2-uitzending en ontwikkelingen in het kader van hoofdtaak 1-uitzendingen, zoals aan de oostgrens van de NAVO (missies zoals Baltic Air Policing in Estland, Baltic Sentry in de Oostzee en enhanced Forward Presence in Litouwen).

Het is niet nodig om de militaire identificatie los te trekken van uitzendingen of een veteranenstatus; uitzendingen zullen altijd een mogelijkheid en realiteit blijven,[25] zoals de huidige missies als EUFOR Althea, EUNAVFOR, NMI en UNTSO laten zien. Het is daarentegen wel nodig om inzetten ter afschrikking en bescherming van Nederland en het bondgenootschappelijk gebied onderdeel te laten zijn van het narratief van de defensieorganisatie en de militaire professie; dit gaat verder dan enkel een herinneringsmedaille voor deze inzetten. Het onderzoek onder vrouwelijke militairen laat zien dat het daarnaast, en tot slot, nodig is om voor deze populatie deze inzetten een volwaardig onderdeel van een militaire identiteit en militaire loopbaan te laten zijn waar de militair persoonlijke groei, nut, trots, status en een identificatie aan kan ontlenen. Hoewel dit onderzoek niet is gedaan onder mannelijke militairen, bestaat er op dit moment geen aanleiding om voor die populatie een andere conclusie te verwachten.

 

[1] Y. de Reuver, Veteran under construction. Identification processes among Dutch veterans who served in military missions in Lebanon, Srebrenica, and Uruzgan (Nijmegen, Radboud Universiteit, 2022) 267.

[2] J. Juvan en J. Vuga, ‘What motivates Slovenian “peacekeepers”?’, International Peacekeeping 18 (2011) (1) 96-109.

[3] W.A. Broesder, ‘Peacekeeping Warrior: Krijger en vredessoldaat: een paradox?’, Militaire Spectator 177 (2008) (10) 535-548.

[4] A. Peters, ‘Between military deployment and democracy: use of force under the German constitution’, Journal on the Use of Force and International Law 5 (2018) (2) 246-294.

[5] Peters, ‘Between military deployment and democracy’, 246-294.

[6] T.J.A. Buitelaar en N. van Willigen, ‘Vredesmissies in een geopolitieke context’, Militaire Spectator 190 (2021) (11) 540-553.

[7] H. Carreiras, ‘The sociological dimension of external military interventions: The Portuguese military abroad’, Portuguese Journal of Social Sciences 13 (2014) (2) 129-149.

[8] R. Moelker, F. Houtkamp, en S. Soeters, ‘Staatsvorming en krijgsmacht’, in: R. Moelker, J. Nöll en M. de Weger (red.), Krijgsmacht en samenleving. Over de inzet van een geweldsinstrument: bestuurlijke, politieke en veiligheidsaspecten (Amsterdam, Boom, 2009) 15-42.

[9] W. Broesder, A. Vogelaar, M. Euwema en T. op den Buijs, ‘The peacekeeping warrior’, in: M. Easton, M. den Boer en J. Janssens (red.), Blurring military and police roles (Amsterdam, Boom, 2010) 171-184.

[10] Broesder, ‘The peacekeeping warrior’, 171-184.

[11] I.D. Langford, ‘Towards an Expeditionary Army’, Australian Defence Force Journal 189 (2012) 79-86.

[12] M.D. Bieger, The Army Expeditionary Force: A model for the next century of warfare (Fort Leavenworth, United States Army Command and General Staff College) 60.

[13] E. Maliepaard, T. op den Buijs en R. Moelker, Zorgbehoeften van Nederlandse veteranen: Een inventarisatie en vergelijking van ervaringen, stressoren, coping en (sociale) steun van vrouwelijke en mannelijke ISAF- en MINUSMA-veteranen (Breda, NLDA) 580.

[14] E. Maliepaard, Vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus over uitzendingen en hun loopbaan: belang van uitzendingen, ervaren en verwachte uitzendbarrières en aandachtspunten voor het behoud van militairen (Breda, NLDA) 94.

[15] Maliepaard, Vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus over uitzendingen en hun loopbaan.

[16] D.L. Morgan en A. Nica, ‘Iterative Thematic Inquiry: A new method for analyzing qualitative data’, International Journal of Qualitative Methods 19 (2020) 1-11.

[17] Maliepaard, Vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus over uitzendingen en hun loopbaan.

[18] Maliepaard, Zorgbehoeften van Nederlandse veteranen.

[19] Ibidem.

[20] F. Battistelli, ‘Peacekeeping and the Postmodern Soldier’, Armed Forces and Society 23 (1997) (3) 467-484; Juvan, ‘What motivates Slovenian “peacekeepers”’?, 96-109.

[21] Maliepaard, Vrouwelijke militairen zonder veteranenstatus over uitzendingen en hun loopbaan, 94.

[22] Ibidem, 94.

[23] H. Biehl, U. vom Hagen en R. Mackewitsch, ‘Motivation von Soldaten im Auslandseinsatz II’, SOWI-ARBEITSPAPIER 127 (2001) 70.

[24] Carreiras, ‘The sociological dimension of external military interventions’, 129-149.

[25] Buitelaar, ‘Vredesmissies in een geopolitieke context’, 540-553.

Over de auteur(s)