Onlangs heeft het Nationaal Militair Museum een nieuw stuk toegevoegd aan de vitrine ‘Dienstplicht’: een kozijn van het Fort Rijnauwen vlak bij Utrecht. Graffiti door dienstplichtigen die in het fort waren gelegerd geeft een beeld van hun beslommeringen.
Eind negentiende eeuw woedde een flinke discussie in de Militaire Spectator over de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het ging dan bijvoorbeeld om de vraag of het gebied achter de eerste rij forten wel onder water moest worden gezet in het geval van een vijandelijke aanval: belemmert dat niet de eigen offensieve mogelijkheden?
‘De vijand die in de richting van Utrecht marcheert, komt eerst voor de ter verdediging ingerichte dorpen Driebergen, Zeist en Bildt met omgelegen terrein, daarna onder het vuur van Rijnauwen, Bureveld, Voordorp, Ruigenhoek en Westbroek, vervolgens stuit hij op Vossegat, Bildtstraat, Blauwkapel en de Gagel, en eindelijk op den defensieven Ezelsdijk. Nu doet zich, naar mijne meening, de vraag voor: is het onder zulke omstandigheden wel noodig, tusschen den Kromme Rijn en de Gagelkade een inundatie te stellen, zoolang de vijand niet meester is van de voorste fortenrij? Is het niet veeleer raadzaam, dat terrein droog te houden zoolang wij er ons overheen willen bewegen en er onze lage batterijen in kunnen aanleggen, en het eerst onder te laten loopen als de vijand er de schop in steekt?’[1]
De inundatiegebieden van de waterlinie zijn enkele keren onder water gezet, maar bleken halverwege de twintigste eeuw niet opgewassen tegen de Duitse, met vliegtuigen ondersteunde opmars.
[1] W. Hoogenboom, ‘Korte beschouwing aangaande de landsverdediging’, in: Militaire Spectator 43 (1874).