De huidige oorlog in Oekraïne toont, na Georgië (2008), Syrië (2014) en Nagorno-Karabach (2020) wederom aan dat gevechtsoperaties, met als doelstelling de dreiging of de toepassing van militair geweld om gewenste effecten te bereiken, nog steeds relevant zijn. Deze gevechtsoperaties vinden niet in een vacuüm plaats, maar altijd in samenhang met de andere nationale machtsmiddelen van de staat en ze zijn afhankelijk van de operationele omgeving waarbinnen het conflict zich afspeelt.[1] De krijgsmacht is evenwel de enige organisatie die georganiseerd is op het winnen van het gevecht. Alleen zij kan door middel van geweld de condities scheppen die het politieke leiderschap in staat stellen de nationale of bondgenootschappelijke doelen te bereiken. Maar dan moet de krijgsmacht wel kunnen vechten.

Luitenant-kolonel P.B. Soldaat en luitenant-kolonel G.P. Tuinman*

De doelstelling van dit artikel gaat voorbij de huidige retoriek van mooie verhalen en plaatjes in de Defensiekrant, het tijdschrift Sterker en op social media en wil de vinger op de zere plek leggen. In die retoriek wordt de politiek en ons eigen personeel verteld dat, als er op de rode knop gedrukt wordt, de gevechtsgerede bataljons, squadrons en schepen zo de poort uit rollen, vliegen of varen. Maar dat is helaas niet zo eenvoudig. De vraag is eerder of wij überhaupt nog wel weten hoe je moet vechten en winnen in een oorlog met een reële vijand die aanzienlijke verliezen accepteert en zich voortdurend aanpast? Misschien denken we dat we goed zijn, maar weten we nog wel wat er feitelijk gebeurt op het gevechtsveld? We weten niet meer wat we niet weten. En als we dat inderdaad niet meer weten, hoe hervinden we dan die kennis en hoe bereiden we onze officieren daar dan weer goed op voor?

Om nationale en bondgenootschappelijke doelen te kunnen behalen moet de krijgsmacht kunnen vechten. Hoe kunnen officieren die kunst weer leren? Foto MCD, Gerben van Es

Daartoe bespreken we in dit artikel de staat van de Nederlandse krijgsmacht op het gebied van vechten, dat zich vooral afspeelt op het tactische niveau. Allereerst zetten we uiteen waarom officieren weer moeten leren vechten en waar het in de Nederlandse opleidings- en trainingsfilosofie misgaat. Vervolgens trekken we lering uit een Duits en een Engels krijgshistorisch voorbeeld uit het interbellum (1918-1939). Daarna sluiten we af met enkele aanbevelingen.

Waarom leren vechten?

Zoals de strateeg Lawrence Freedman in zijn boek Strategy duidelijk maakt, is strategisch succes sterk afhankelijk van een krijgsmacht die in staat is een complex samenspel aan tactische activiteiten uit te voeren door middel van een operationeel plan in plaats en tijd.[2] Tactiek is dus voorwaardelijk voor successen op hoger niveau. Tactiek is volgens de Nederlandse Defensie Doctrine ‘de wijze van inzet en optreden van formaties en eenheden om in een bepaalde samenhang en volgorde militaire activiteiten uit te voeren om zodoende (militaire) effecten te bereiken ter ondersteuning van de doelstellingen van het operationele niveau van militair optreden.’ Op dit tactische niveau worden tijdens een conflict over grotere gebieden, verspreid in tijd en plaats, maar ook vaak gelijktijdig, verschillende gevechten (of andersoortige militaire activiteiten) gevoerd, in alle domeinen (land/zee/lucht/ruimte/cyberspace), onder directe leiding van vaak jonge officieren. Daarbij is meestal sprake van enerzijds een beperkte hoeveelheid aan actuele en accurate informatie voor besluitvorming en anderzijds veel onzekerheid, frictie, stress, vermoeidheid en de continue dreiging en wellicht misleiding van een tegenstander. In deze omstandigheden is het uitvoeren van tactische activiteiten in een operationele omgeving geen sinecure.[3] Bovendien moeten tijdens gevechten kansen vaak snel uitgebuit worden, omdat ze slechts kort bestaan. Er is dus weinig voorbereidingstijd en op de lagere niveaus zijn er ook nog eens zeer beperkte voorzieningen voor die (plannings-)voorbereidingen.

Was tactiek al niet makkelijk, het wordt bij monde van de Commandant der Strijdkrachten, generaal Onno Eichelsheim, in de komende gevechten ook nog eens steeds complexer en moeilijker. Onvoorspelbare natuurlijke dreigingen, cyberaanvallen en steeds grotere krijgsmachten van potentiële tegenstanders compliceren het optreden en vragen om krachtig leiderschap.[4] Daarbij moet tevens erkend worden dat elk gevecht in de toekomst multidomain is, wat wil zeggen dat meerdere krijgsmachtdelen activiteiten uitvoeren in dezelfde battlespace. De krijgsmachtdelen kunnen zich dus niet meer enkel op hun eigen domein toeleggen. De CDS stelt zich vervolgens de relevante vraag: sluiten de opleiding en training die wij geven aan op wat officieren nodig hebben in het gevecht?[5]

Onze observatie is dat de opleidingen en trainingen op de Nederlandse officiersopleidingen helemaal niet in lijn zijn met de bovenstaande constatering van de CDS en dat we onze jonge officieren nog lang niet alle complexiteiten van het gevecht aanleren. En juist omdat er tijdens gevechten zo weinig tijd beschikbaar is, hangt veel af van goede en relevante opleidingen, trainingen en krijgsmachtdeeloverstijgende oefeningen. En juist daar wringt de schoen.

Wat is het probleem?

De officiersopleidingen worden overwegend gegeven onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Alle Nederlandse officieren beginnen hun carrière op de NLDA waar zij start-bekwaam worden gemaakt voor hun eerste functie en ook intellectueel voorbereid worden op vervolgfuncties voor het midden en hoger management binnen de krijgsmacht.[6] Daarbij volgt een derde van de officieren een volledig technische bachelor, een derde een (vredes-) bedrijfsvoeringsgerichte bachelor en een derde een krijgswetenschappelijke bachelor. Verder verzorgt de NLDA ook de joint loopbaanopleidingen voor officieren, zoals de Middelbare, Hogere en Tertiaire Defensie Vorming (MDV, HDV en TDV) bij het Instituut Defensie Leergangen (IDL). Daarnaast verzorgen de krijgsmachtdelen zelf ook specifieke opleidingen, zoals de Module Landoptreden.

Dit lijkt op het eerste gezicht allemaal goed geregeld. Maar tijdens een serie gesprekken met docenten (en dat zijn we zelf ook geweest) van alle krijgsmachtdelen bij de verschillende officiersopleidingen en de relevante trainingscentra stuitten wij op een alarmerende ontwikkeling, namelijk dat officieren steeds minder verstand krijgen van tactiek en dat de organisatie zich steeds minder richt op het functioneren van onze operationele onderdelen in het gevecht.[7]

Tactische kunde moet steeds in een andere omgeving herhaald en toegepast worden. Foto NAVO

De afgelopen 30 jaar is het ‘vredesdividend’, voortkomend uit 30 jaar vrede in Europa, vooral in Nederland ruim geïnd. Dat ging gepaard met een verschuiving van aandacht van de eerste hoofdtaak naar de tweede en derde hoofdtaak van Defensie: het versterken van de internationale rechtsorde en de ondersteuning van civiele autoriteiten in Nederland.[8] Daarbij kwamen ook nog jarenlange bezuinigingen die hebben geleid tot een gemankeerd gereedstellingsproces dat niet meer gericht is op intensieve joint gevechtsoperaties in het kader van de eerste hoofdtaak van de Nederlandse krijgsmacht. Er waren zelfs militaire collega’s die ontkenden dat het ooit nog tot (grootschalige) gevechtsoperaties zou komen en beweerden dat alles in cyberspace of het informatiedomein beslist zou gaan worden. Door de bezuinigingen was er ook een influx van tal van vooral civiele bedrijfsvoeringsprocessen binnen de krijgsmacht die gericht waren op efficiency in plaats van op militaire effectiviteit. Dit ondergroef niet alleen de gevechtskracht van de Nederlandse krijgsmacht, maar hierdoor kwam de nadruk in officiersopleidingen ook steeds meer te liggen op vergelijkbare civiele opleidingen en vakinhoud, terwijl de militair-specifieke inhoud verwaterde.

De lestijd voor tactiek werd steeds verder ingeperkt, doordat er steeds meer andere onderwerpen verplicht onderwezen moesten worden. Zo ging er recentelijk, in de kort-modelopleiding van de landmacht, weer tijd verloren ten behoeve van de verplichte cursus ‘oordeelvrij communiceren’. Door de toenemende gerichtheid op hogere staven of vervolgfuncties in de vredesbedrijfsvoering worden andere onderwerpen vaak belangrijker, actueler, aantrekkelijker, of simpelweg interessanter gevonden. Daarmee schuift de aandacht van bijna alle opleidingen al snel van het tactische niveau naar de contextuele zaken of de (vredes-)bedrijfsvoering. Zeker interessant, maar niet direct gevechtskrachtverhogend op het niveau waar de officieren operationeel werkzaam zullen, kunnen of moeten zijn. Maar het doet nog geen pijn, want op dit moment heeft het merendeel van de officieren niet eens een operationele functie, ook niet als er gemobiliseerd wordt.

Juist door het tijdgebrek blijft tactiekonderwijs vaak beperkt tot enkel het reproduceren van de juiste doctrinetermen en opsommingen in de doctrinevoorschriften, zoals ‘sea control’, ‘air superiority’, of ‘mobile defence’. Maar dat is tactische basiskennis. Tactiek is ook de wetenschap van het variëren van sensor- en weapon ranges, gebruik maken van (gecreëerde) gaten in een gelaagde (lucht- of kust)verdediging, het verplaatsen in formatie met overlappende wapensystemen zowel op zee als op land en in de lucht en/of het gebruik maken van superieure motivatie of training. Bovenal is tactiek het juist toepassen en het mentaal kunnen ‘doorleven’ van die tactische basiskennis en wetenschap in het terrein, in de lucht, op zee of in een virtuele omgeving. In deze multidomain-omgeving beïnvloeden tal van eigen en vijandelijke wapensystemen en eenheden elkaar. Dat is tactische vaardigheid en vernuft en dit onderscheid wordt ook wel de science and the art of war genoemd.[9] De tactische kunde moet vervolgens steeds in een andere omgeving herhaald en toegepast worden (train, retrain and train again), omdat er dan altijd verschillende uitkomsten zijn. Hiermee kan, bij voldoende tijd, uiteindelijk elke officier het niveau van een reflective practitioner bereiken, waarbij een praktisch ervaren officier op academische wijze kan reflecteren op zijn eigen handelen in de militaire context. De kunde van planning en inzet van wapensystemen en eenheden is wat een officier onderscheidt van mensen met civiele academische opleidingen.

Hoewel officieren geacht worden academisch, kritisch en creatief te denken, vertaalt zich dit helaas nauwelijks op tactisch gebied. Laat staan dat het eigen tactische handelen tegen een (oefen)vijand beoefend wordt, waarbij het zelfstandig kritisch en creatief denken praktisch wordt beproefd. Bij battlefieldtours van de NLDA wordt vooral gefocust op de terreinoriëntatie en de presentatietechniek en niet op het maken van een tactisch plan met hedendaagse of historische middelen in het voorliggende terrein. Uit de analyse van onze interviews komt dan ook duidelijk naar voren dat het kunnen ‘lezen’ van een gevecht (laat staan een joint gevecht), het moment bepalen van ingrijpen met vuursteun of de reserve en het schrijven en overdragen van een bevel niet tot de kerndoelstellingen behoren (het werd overigens wel belangrijk gevonden, maar… ‘geen tijd’).[10]

Ook het feit dat wij veel materieeltypes niet bezitten en dus ook niet over de inzet daarvan hoeven na te denken, wordt genoemd tijdens de gesprekken. Dit wordt versterkt doordat ons gereedstellingsproces (trainen en oefenen) dusdanig is uitgehold met als gevolg dat het materieel, dat wij dan nog wel hebben, steeds minder rijdt, vaart, vliegt en schiet. Met als consequentie dat we er ook geen ervaring in grotere verbanden meer mee opdoen.[11] De docenten zelf hebben dan ook bijna geen tactische ervaring meer! Hoe kunnen zij het dan nog overdragen?

Het gevolg daarvan is dat het voor docenten eenvoudiger is om op het meer abstracte operationele/strategische niveau te doceren (vaak met gastsprekers) dan om concreet iets te vinden van tactiek. Want begeleiding bij tactische analyses op de kaart of in het terrein vergt kennis, ervaring, geloofwaardigheid (zelf gedaan hebben) en reflectie. Veel oefeningen stoppen daarom al bij de eerste mogelijke wijze van optreden (course of action) en tot een bevelsuitgifte of uitvoering van een plan komt het - ook door tijdgebrek - bijna nooit. Het planningsproces is vaak belangrijker dan de tactische oplossing, waarbij het doorlopen van het stappenplan uit het gekozen besluitvormingsmodel zwaarder weegt dan de praktische uitvoerbaarheid en de leerervaring vanuit reflectie op de uitvoering. Hierdoor gaat het doel van veel opleidingen en trainingen (met name de vaktechnische opleidingen) niet verder dan het opleveren van een officier die ‘advies kan geven’ over een eigen discipline binnen een grotere staf, met als gevolg dat de mentale integratie van al die disciplines, wapensystemen en eenheden nauwelijks wordt behandeld. En dit leidt vervolgens in de praktijk tot inerte, langzame stafprocessen waarbij er bovenmatig veel onderling overlegd moet worden en slechts weinig stafofficieren het geheel kunnen overzien.

Daarbovenop schuift, door de actuele problematiek en als gevolg van de vele reorganisaties, de aandacht als vanzelf door naar het managen van de vredesbedrijfsvoering. Op de Faculteit Militaire Wetenschappen, bijvoorbeeld, zijn er studierichtingen die zich vooral spiegelen aan universitaire opleidingen in de civiele maatschappij. Wij kwamen in gesprek met een docent logistiek die wel lesgaf in de civiele theorie van prestatie-indicatoren, maar nog nooit van een CREVAL (Combat Readiness Evaluation) had gehoord, terwijl dat juist de militaire toepassing is van het denken in prestatie-indicatoren.

Academische vaardigheden kunnen prima in een militair-tactische omgeving worden toegepast. Foto MCD, Louis Meulstee

Daarnaast kiezen de krijgsmachtdelen zelf steeds meer voor de kort-modelopleiding, waarbij mensen die reeds een civiele academische bachelor in bezit hebben in korte tijd tot luitenant worden opgeleid. Dit vult de vacatures het snelst en is relatief goedkoop. Bij de luchtmacht duurt deze opleiding, op dit moment, slechts 20 weken. Een civiele academische graad wil echter nog niet direct zeggen dat het academisch werk en denkniveau voldoende is voor het beheersen van tactiek en het integreren van militaire capaciteiten.

Maar erger nog, onze organisatie waardeert de militaire aspecten van ons werk eigenlijk niet eens. De huidige functiewaarderings-systematiek, FUWADEF 2004, heeft militaire functies vooral vanuit de vredesbedrijfsvoering beschreven en gewaardeerd. Wat een militair bij oefeningen en inzet doet wordt niet meegenomen. En een bachelor- of master-opgeleide luitenant bij de krijgsmacht komt binnen op schaal 8/9, terwijl een bachelor- of master-medewerker elders bij de overheid binnenkomt op schaal 10.[12] Waarom zou je dan nog officier willen worden? Het is dan ook niet vreemd dat veel cursisten helemaal niet iets tactisch willen weten of leren, omdat ze er voor hun gevoel toch nooit iets mee gaan doen en de organisatie het blijkbaar ook niet echt belangrijk vindt.[13]

Door de gebrekkige vooropleidingen en de beperkte interesse moeten ook de hogere joint opleidingen zoals de MDV en HDV zich noodgedwongen aanpassen aan het lagere tactische instroomniveau, waarmee de neerwaartse spiraal nog steiler duikt en men tevreden is met steeds minder kwaliteit. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de resultaten op de instaptoetsen die subalterne officieren doen voordat zij de HDV ingaan.[14]

Daarbij is misschien het meest verontrustend dat nergens het joint of multidomain-gevecht wordt onderwezen, hoewel elk toekomstig gevecht van die aard zal zijn en de CDS dit al heeft onderkend.[15] De krijgsmachtdelen blijven op hun eigen eilandje zitten. Ook op vervolgopleidingen als de MDV en HDV (die met veel moeite joint zijn gemaakt, dat wil zeggen alle kleuren uniform in één klas) komt het joint tactische of operationele optreden niet of slechts beperkt naar voren. In de HDV bijvoorbeeld wordt voor joint optreden doorverwezen naar de NATO COPD-cursus in Oberammergau. Maar die cursus geeft niet het antwoord op het voeren van een joint gevecht met de planning en inzet van wapensystemen die zich typisch op dit niveau bevinden en in de diepte worden ingezet, zoals langeafstandraketartillerie (HIMARS), Aviation, Anti Submarine Warfare (ASW), satellieten, jammers en airstrikes.[16]

En mocht u nog steeds denken dat dit in de Nederlandse krijgsmacht allemaal wel meevalt en dat er in oorlogstijd alsnog genoeg tijd is om met de diverse specialisten van de verschillende krijgsmachtdelen een gezamenlijk plan te maken, dan moeten wij u teleurstellen. Zelfs in vredestijd is het moeilijk om na maanden van voorbereiding met specialisten van diverse kenniscentra en operationele joint staven een oefening te maken die zich, in dit geval, afspeelde in de Suwalki-Gap.[17] Relatief simpele vragen konden niet eenduidig beantwoord worden, zoals: ‘waar staat jouw commandopost, waar zijn jouw sub-eenheden en waar ligt het luchtverdedigingsfregat?’ Dit leidde tot grote onderlinge verwarring, en werd mede veroorzaakt doordat er geen eenduidige multidomain-doctrine beschikbaar was, geen inzicht in elkaars mogelijkheden en beperkingen en al helemaal niet in die van een tegenstander. Als het nu al niet lukt, hoe moet dat dan onder tijdsdruk in een commandopost te velde?

Met de huidige ontwikkelingen is het militaire onderwijs voor officieren incrementeel afgedreven van waar het ooit, met het oprichten van militaire academies rond 1820, voor bedoeld was, namelijk het voorbereiden op het winnen van het gevecht. Het lijkt erop dat het streven naar een academisch werk- en denkniveau voor officieren wordt verward met het opleiden van officieren voor het strategisch niveau in een vredesomgeving met onderwerpen die niet direct bijdragen aan gevechtskracht. En toch kunnen academische vaardigheden prima in een militair-tactische omgeving worden toegepast. Maar laat de meer strategische, contextuele of politieke overwegingen dan over aan latere vervolgopleidingen.

De beperkte diepgang aan tactisch onderwijs kan grote gevolgen hebben voor de krijgsmacht en daarmee uiteindelijk voor de veiligheid van Nederland. Het risico is dat we door tactische intellectuele uitholling gevechten niet meer (kunnen) winnen, zelfs als we het materieel, de doctrine en de mensen ervoor zouden hebben. Het onderstaande historische voorbeeld licht dat toe. We weten allemaal hoe het de Engelsen verging in de Tweede Wereldoorlog, totdat vooral de Amerikanen te hulp kwamen.

Reflectie: een Duits en Brits historisch voorbeeld

In een recent artikel over tactische opleidingen voor officieren vergelijkt historicus Ashley Arensdorf de tactische opleidingen in Duitsland en Engeland in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen daarvan voor de oorlogvoering.[18] Daarin stelt hij dat de Engelse officieren veel slechter op de oorlog waren voorbereid dan de Duitsers. Zijn artikel biedt een relevant perspectief en mogelijk een gevoel van herkenning.

Duitse bevelhebbers waren beter in staat grote eenheden aan te sturen op het slagveld dan hun Britse tegenstanders – een gevolg van het verschil in tactiekonderwijs. Foto Maranello Prime

Arensdorf schrijft: ‘The British Officer Corps culture presented a problem since, unlike the Germans, professionalism and technical expertise were not held in particularly high esteem. In addition, the British did not consider war to be an activity that required demanding, specialized training in the way that the Germans did.’ Maar andersom gold: ‘German officers were not permitted to participate in any political activity. Strategy, politics, international affairs, and economics were all included in the General Staff course, but these subjects and the industrial as­pects of warfare did not receive the appropriate em­phasis.’ Beide benaderingen sloegen de plank mis: ‘Nevertheless, each army failed to achieve the appropriate balance. The German training system created many tactical and operation­al leaders but proved incapable of producing enough effective strategic leaders. Meanwhile, the British training system created too many strategists and failed to produce enough effective operational and tactical leaders. This was a net benefit for the Germans because a country generally needs fewer strategists than tacti­cians.’

De Duitse initiële officiersopleiding duurde vier jaar en alle officieren gingen eerst een jaar naar de infanterieschool in Dresden. Daar leerden alle officieren het optreden van een versterkt bataljon. Daarna gingen de officieren van de verschillende wapens en dienstvakken naar hun respectievelijke scholen. De tweejarige Duitse loopbaanopleiding op de Kriegsakademie bestond vervolgens uit tien uur tactiek per week. Tactische training vond veel plaats met oefeningen op de kaart in de klas en tijdens TOZT’n (Tactische Oefeningen Zonder Troepen) in het terrein. Arensdorf stelt: ‘This program was one of the most arduous officer training systems ever devised. Not only was the German officer training extremely realistic, but also modernized to the greatest extent practicable by taking account of the newest technology.’[19] TOZT’n waren ook erg pragmatisch: ‘student officers were given a problem by their instructors and given roughly an hour to investigate the terrain and contemplate their answers.’ Later werd de opleiding verbeterd en kregen de leerlingen slechts een paar minuten om een antwoord te formuleren, waarna de instructeurs stapsgewijs meedachten over hoe het plan zich ten opzichte van een vijand zou kunnen ontwikkelen. Ze konden kritiek geven op het plan, maar initiatief en durf werden nooit afgestraft.[20]

In Engeland was de situatie heel anders. ‘The training standards for officers in the British army during the interwar period were far below those of the German army. On 4 March 1938, a committee chaired by Brig. H. R. S. Massy completed a confiden­tial report, which was concerned with the military training and education of the British Officer Corps.’[21] Er ging namelijk veel tijd verloren met exercitie, sport en etiquette. ‘Furthermore, the Staff College focused on staff duties and the higher levels of the art of war. Too much time was spent on the broader strategic and political matters of imperial defense and on preparing students to command corps and armies. Consequently, excellent grand strategists were often created, but capable divisional and corps commanders were occa­sionally in very short supply. This was problematic because there were not enough commanders who were competent tacticians or who were able to handle larger formations in battle effectively, particularly when com­pared with the Germans.’[22]

Het Massy committee vervolgde haar kritiek op het gebrek aan besef voor het gevecht van verbonden wapens: ‘One of the greatest failings of the Army to-day [sic] is parochialism and a totally insuf­ficient knowledge, on the part of officers, of arms other than their own. This parochialism continues on the part of many officers until they reach high rank. It is obviously wrong that any officer should be promoted to command a formation unless he has a thorough grasp of the capabilities, limitations and tactical handling, of every arm in the service.’[23]

Dit wij-zij-denken zette zich zelfs voort tijdens de oorlog; de onderlinge samenwerking tussen de Britse krijgsmachtdelen, wapens en dienstvakken was slecht; de infanterie werd nauwelijks door tanks gesteund, de tanks niet door de luchtdoelartillerie (met hun zware kanonnen, zoals de Duitsers dat wel deden met hun 88mm-geschut) en de (met name strategische) luchtmacht bleef liever weg. De overmatige nadruk op strategie ten koste van tactiek en te weinig kennis van het optreden op tactisch niveau leidde tot gevaarlijke disfunctionele subcultuurtjes bij de Britten. En hier moeten wij in Nederland zeker voor waken.

Tactische kennis en vernuft moeten weer terugkomen

Zoals al gesteld is het gevechtsveld complexer geworden dan al het geval was in het Britse en Duitse voorbeeld en daarbij wordt het gevecht nu per definitie joint gevoerd. Het nieuwe joint operatieconcept van het Eerste Duits-Nederlandse Legerkorps dat voor de NAVO kan optreden als een Joint Task Force (JTF) onderstreept dat en stelt: ‘As part of and with the Joint force and partners, the 1 (GE/NL) Corps conducts air-ground movement in depth with land forces supported by ground-based fires in conjunction with air, maritime, special operations forces (SOF), space and cyber generated effects to gain positions of advantage, penetrate enemy defenses, and conduct exploitation to defeat or destroy enemy forces.’[24] Deze vorm van optreden wordt echter nergens samenhangend tactisch onderwezen. Het joint of multidomain optreden verdient veel meer aandacht om te kunnen winnen in het gevecht van nu en in de toekomst.

Daarbij geldt ook dat officieren anders zijn dan andere beroepsgroepen in de samenleving, omdat zij, desnoods door geweldsmiddelen, de rechtmatig gekozen overheid en de grondwet moeten beschermen en haar opdrachten moeten uitvoeren. De officier werkt in een Volatile, Uncertain, Complex and Ambiguous (VUCA) omgeving in een joint gevoerd gevecht, waarbij civiele methodes niet altijd werken. Officieren moeten daarbij leiding kunnen geven aan een eenheid mensen en middelen, waarbij ze de rol van hun eenheid begrijpen en het grotere verband overzien. Ze beheersen dus alle facetten van de eigen eenheid en doorzien de onderlinge verbondenheid van wapensystemen en het optreden van twee organisatieniveaus hoger. Bovendien kunnen officieren, tijdens interactie met een vijand, als in een partij schaken twee ‘zetten’ vooruitdenken.

Defensie moet meer investeren in opleidingen, trainingen en oefeningen. Foto NAVO

Ondanks het gebrek aan tijd, mogelijkheden en waardering zien we op de werkvloer nog steeds gemotiveerde docenten en diverse waardevolle initiatieven die tactische kennis en vernuft ondersteunen.[25] Goede initiatieven op het gebied van opleiding en training komen vaak van de werkvloer, maar stranden daar nog vaker door gebrek aan ondersteuning. Geld, tijd en waardering zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat we onze tactische kennis en vernuft weer kunnen repareren.[26] Hieronder volgt een aantal concrete voorstellen.

Allereerst: met de vijf miljard euro aan toegezegd budget uit het coalitieakkoord en de mogelijke toewijzing van extra gelden die in de Haagse wandelgangen de ronde doet, moet een aanzienlijk deel gereserveerd worden om te investeren in opleidingen, trainingen en oefeningen. Oefenen is duur, oefenen in andere landen is duurder en oefenen in het buitenland met alle joint capaciteiten in samenwerking met internationale partners in een live fire scenario is het duurst. Voor een grote oefening waarbij land, lucht, maritiem, cyber en ruimte bij elkaar komen in een multidomain warfare omgeving, het liefst onder een NAVO-hoofdkwartier, is de krijgsmacht al snel miljoenen euro’s kwijt. Maar dat maakt dit soort oefeningen niet minder belangrijk. Een goed uitgangspunt is om de NAVO-certificeringssystematiek weer leidend te laten zijn in onze gereedstelling, afgestemd tussen de verschillende OPCO’s, in de meerjarenplanning van de verschillende directies gereedstelling onder de CDS. Hiermee kunnen de tekortkomingen en behoeftes die voortkomen uit de trendbrieven,[27] de CREVAL’s, TACEVAL’s of OPEVALS van de verschillende Nederlandse en NAVO-trainingscentra aangepakt worden, want anders blijven ze voor de volgende tien jaar wederom op de plank liggen.[28]

Ten tweede moet er meer les worden gegeven in multidomain warfare. Daartoe moet er een Joint Warfare Center komen. Minimaal moet elke officier daar leren hoe en met welke middelen in de verschillende domeinen een verdediging gevoerd wordt, hoe ze een aanval kunnen uitvoeren en hoe een obstakel doorbroken kan worden, of het nu een rivier, zeemijnenveld of A2AD-gordel is.

Ten derde moeten loopbaan- en functieopleidingen weer gezien worden als nuttige en randvoorwaardelijke investeringen en niet als hinderlijke onderbrekingen van de (vredes-) bedrijfsvoering. Opleiden, trainen en vechten is het primaire proces van de krijgsmacht en daarom moet er voldoende tijd voor worden vrijgemaakt, zeker als er niet geleerd kan worden van de daadwerkelijke conflicten, omdat Nederland niet meedoet. Daarom moeten de langere tactische opleidingen weer een plaatsing worden waardoor deze niet ten laste komen van de beschikbaarheid van op te leiden officieren bij een eenheid. Maar wellicht kan de krijgsmacht ook toe naar een andere manier van opleiden, waarbij de opleidingen bijvoorbeeld structureel worden ingebed in het dagelijkse werk met een lesdag per week al dan niet met afstandsonderwijs of MS-Teams. Of wellicht moeten de opleidingen op de NLDA gewoon langer worden gemaakt, zodat alle cursisten van alle studierichtingen minstens een half jaar tactische vorming krijgen.

Ten vierde kost opleiden, trainen en oefenen gewoon veel tijd. Veel tijd die voornamelijk zit in het verplaatsen van mensen en middelen naar trainingslocaties waar gereden, gevaren, gevlogen of geschoten mag worden. Breng allereerst faciliteiten weer terug naar de eenheden in plaats van andersom. En maak daarnaast meer gebruik van simulatie. Simulatie is het middel om de ‘Zeit-Raum-Kräfte’ van het tactische optreden in grotere verbanden zichtbaar te maken en gevoel te krijgen bij de dynamiek van een gevecht.

Ten vijfde, een grotere gerichtheid van (militair-academisch) onderwijs en onderzoek naar het gemeenschappelijke joint gevecht in een AOR/JOA. Door telkens een ander aspect te behandelen in een concreet operatiegebied kunnen alle vakgroepen iets toevoegen, waarbij dat operatiegebied het liefst toekomstig en/of historisch geïnspireerd is, zoals de Suwalki Gap of bijvoorbeeld de recente gevechten rond Charkov.[29]

Ten zesde moet een gedegen tactische onderbouwing weer gaan lonen voor officieren. Het is de bakermat voor het warrior-scholar-profiel dat de Amerikaanse generaal (b.d.) David Petraeus altijd aanhaalt als voorbeeld van een officier. Want uiteindelijk zijn het denkende officieren die het verschil maken in de lucht, op het water, op het land of in (cyber)space. We moeten tactiek weer hoger op de agenda zetten, zodat het niet een ‘speeltje’ is van een paar ‘tacteuten’. Dus officieren moeten weer boeken gaan lezen, vakliteratuur bestuderen, artikelen schrijven, workshops houden, tactische oefeningen organiseren en zich hard maken voor een functiewaarderingssysteem dat tactiek weer beloont in onze organisatie.

Tot slot

De kern van dit betoog is dat het gezamenlijke optreden, de tactiek, op het multidomain gevechtsveld in onze krijgsmacht nauwelijks beoefend wordt en dat tactiek in onze officiersopleidingen ook nauwelijks de aandacht krijgt die ze verdient. De twee krijgshistorische voorbeelden geven ons een duidelijk beeld wat we niet moeten doen. We willen niet in de Duitse valkuil stappen dat er alleen tactiek wordt gegeven, maar ook niet in de Engelse valkuil dat er te veel strategie wordt onderwezen. Wat we wel moeten doen, is uit onze eigen valkuil met te veel algemene context en te veel civiel georiënteerde (vredes-) bedrijfsvoering klimmen richting een meer militair georiënteerde wijze van opleiden, trainen en oefenen voor het multidomain-gevecht.

De boodschap is dat we tactiek weer belangrijk en uitdagend moeten maken, door waardering en perspectief te geven. Het is geen moetje, maar een plus op het CV. In de koffiekamers van eenheden, scholen, trainingsfaciliteiten en sportlocaties moeten we weer geregeld het tactische vocabulaire terughoren. En, waarbij krijgshistorie niet meer de ‘wetenschap van dode denkers’ is, maar dient als referentie en inspiratie om het gebrek aan eigen ervaring te compenseren.[30] Daarbij is tactiek ‘learning in action’, dus je moet het doen en het liefst samen met een instructeur te velde.

‘People, ideas, and machines, in THAT order’ zei de oud-vlieger en strateeg John Boyd altijd bij de opening van zijn colleges krijgskunst en wetenschappen. De machines komen eraan met de versterking van het aangekondigde defensiebudget. De ideeën staan al aardig beschreven in de Nederlandse Defensie Doctrine en in het Corps Operating Concept van het Legerkorps. Dus nu komt het aan op de people, ongeacht hun kleur pak, rang, gender of carrièrestatus. Officieren zijn allemaal warrior-scholars of worden geacht dat te zijn en zij maken Nederland weer een klein beetje veiliger.

 

* Luitenant-kolonel P.B. (Pieter) Soldaat MA, Wapen der Luchtdoelartillerie, is promovendus bij de NLDA en geeft al geruime tijd les in tactiek, krijgshistorie en doctrine aan HDV, MDV en MLO. Luitenant-kolonel G.P. (Gijs) Tuinman MAMO en RMWO, Wapen der Infanterie, is promovendus bij de NLDA en was senior-docent HDV 2019-2022.

[1] Ministerie van Defensie, Nederlandse Defensie Doctrine 2019 (Den Haag, 2019) 23-24.

[2] Lawrence Freedman, Strategy; A History (New York, Oxford University Press, 2013) 96-70.

[3] Martin van Creveld, Command in War (Harvard, Harvard University Press, 2003) 264-265.

[4] De CDS stelt dat krijgsmachtbrede doctrine voor multidomain-optreden noodzakelijk is, waarbij het gevechtsoptreden in de toekomst meer en meer gekarakteriseerd zal worden door de sterk toegenomen hoeveelheid aan informatie en snelheid van handelen. Commandant der Strijdkrachten, Generaal Onno Eichelsheim, Toespraak tijdens het KVBK-symposium Multidomein: denken en doen, 2 september 2021, Breda.

[5] Ministerie van Defensie, Profielschets van de officier van de Nederlandse Krijgsmacht, 2 juli 2021.

[6] Hoewel niet alle luitenants direct bij een tactisch onderdeel geplaatst worden (daar zijn er te weinig van), zullen zij die tactische eenheden en formaties wel gaan ondersteunen en moeten zij weten hoe die tactische eenheden functioneren en optreden tijdens een gevecht.

[7] Interviews bij alle officiers- en vervolgopleidingen, uitgevoerd begin 2022 door de auteurs, eigen waarnemingen, alsmede tal van gesprekken.

[8] Roy de Ruiter, ‘De noodzaak van een strategische heroriëntatie van de marine’, Marineblad 132 (2022) (8), 18-24, 19; Ivor Wiltenburg, ‘Het richten van de landmacht. Een assessment van legervorming en militair vermogen met 13 Lichte Brigade als case’, Militaire Spectator 189 (2020) (4) 194-211; Frans Bekkers, Tim Sweijs, et al. Ruimte voor verbetering, Capaciteitenontwikkeling van de 5e Generatie Luchtmacht (Den Haag, HCSS, 2019) 15-17.

[9] Ton de Munnik, Jeroen van Rantwijk en Fred van Kooten, ‘Commandovoering op compagnies en teamniveau’, Infanterie 3 (2021) 77-79.

[10] De noodzaak tot het integreren van capaciteiten en met name dat te beoefenen in het voortraject tot een inzet wordt goed verwoord door lkol George Dimitriu, commandant 17 Pantserinfanteriebataljon GFPI tijdens zijn Combat Readiness Evaluation (CREVAL) tijdens de oefening Rhino Altmark door de NAVO. Zie Lkol George Dimitriu, FTX Rhino Altmark, Infanterie 1 (2022) 41-48.

[11] Zie bijvoorbeeld de problemen die wij hebben om een organiek bataljon in VJTF-verband te kunnen formeren en uit te kunnen zenden. Organiek is het zeker niet.

[12] Paul Eijkelenkamp, ‘Een solide fundament voor een loonhuis’, ProDef bulletin (mei 2022) 8-10.

[13] Zie de vrijstellingen in de afgelopen jaren voor het volgen van de (tactische) Majoors Opleidingen KL zonder dat die de carrières van de vrijgestelden hebben benadeeld.

[14] In 2020 werd bij de majoorsopleiding KL de norm, het denken over doctrine en deze tactisch toepasbaar maken, gedeeltelijk hersteld, wat leidde tot vele onvoldoendes. De Koninklijke Marechaussee heeft op het moment van het publiceren van dit artikel nog geen cursus of opleiding vergelijkbaar aan die van de andere krijgsmachtsdelen, maar denkt er wel over na om een gelijkwaardige opleiding Military Policing op te gaan zetten. Daarbij komt dat de KMar zich thans vooral richt op haar militair-civiele taken en haar militair operationele taken nog niet scherp heeft, laat staan beoefend. Te denken is dan aan bijvoorbeeld colonneverplaatsingen en/of de afvoer, opvang en bewaking van krijgsgevangenen.

[15] Rob Johnson, ‘Command in the Operational Dimension, Challenges of the Information Age’, The Conduct of War in the 21th Century, Kinetic, Connected and Synthetic (New York, Routledge, 2021) 267-268.

[16] Wij hebben het in dit artikel met name over de structurele gebreken in de opleiding van officieren. We hebben het dan nog niet eens over de conjuncturele problemen zoals de slechte personele vulling en materiële beschikbaarheid, waardoor het moeilijk is om oefeningen en cursussen te organiseren. Defensie heeft ook te maken gehad met de gevolgen van Covid. Hierdoor heeft bijvoorbeeld een derde van alle trainingsactiviteiten op compagnies/squadron- en bataljonsniveau geen doorgang gevonden. Dit is een onzichtbare maar ernstige aderlating geweest voor tactische vorming. Ook moeten we meenemen dat de ondergevulde eenheden vele commitments hebben die door de oorlog in Oekraïne alleen maar toenemen. Zo leidt de inzet van de versterkte B-cie 13 Infbat in Roemenië voor de enhanced Forward Presence (eFP) direct tot het afzeggen van een staftraining van 13 Infbat. Ongewenst, maar wel begrijpelijk.

[17] Over de Suwalki-Gap is een eerder artikel verschenen in dit tijdschrift: Leopold Scholtz, ‘The Suwalki Gap dilemma’, Militaire Spectator 189 (2020) (11).

[18] Ashley Arensdorf, ‘British and German Approaches to Tactical Officer Training during the Late Interwar Period’, Military Review Online Exclusive (December 2021). 

[19] Arensdorf, ‘British and German Approaches’, 6.

[20] Ibidem, 7.

[21] Ibidem, 8.

[22] Ibidem, 9.

[23] War Office, WO 32/4357, The Massy Report (The National Archives (Kew) 52.

[24] Ministerie van Defensie, Corps Operating Concept (januari 2022) 6.

[25] Een aantal voorbeelden van initiatieven vanaf de werkvloer: De module joint materieelherkenning op het intranet die de kenmerken van eigen en vijandelijke wapensystemen en eenheden helpt te duiden; het Britse Fight Club, een wargaming platform en community die deelnemers over de hele wereld laat ervaren hoe het is ‘To fight Across All Domains of Conflict and Competition’, geïntroduceerd in de HDV; de combat tactical challenge van de vereniging Infanterie Officieren (VIO), waarbij officieren, maar ook onderofficieren van alle wapens en dienstvakken en andere krijgsmachtdelen uitgenodigd worden een tactische challenge op te lossen; tactische battlefield tours van het NIMH, die ons van referentie en inspiratie voorzien op tactisch niveau, waar wij zelf de parate ervaring in missen.

[26] Kol Frank Overdiek, lkol Marcel Wassenaar en lkol Maarten Gortworst, ‘Trainen is een vak apart’, Infanterie 1 (2022) 33.

[27] De commandant van het Land Training Center schrijft al meer dan tien jaar elk jaar een alarmerend confidentieel rapport (trendbrief) over de toestand van de operationele eenheden van de landmacht.

[28] Genormeerde NAVO-certificeringen: Combat Readiness Evaluation, Tactical Evaluation en Operational Evaluation.

[29] Chris McNab, ‘Kharkiv is no stranger to invasion – The Nazis fought four battles over it’, HistoryNet (22 november 2022). Zie: https://www.historynet.com/kharkiv-ukraine-world-war-2/

[30] Lees ter inspiratie het boek Callsign Chaos: Learning to Lead van Jim Mattis en hoe zijn persoonlijke ervaringen, krijgshistorie en wetenschap hem geholpen hebben om een meerwaarde op het gevechtsveld te worden voor zijn mensen en zijn hogere commandanten.

Over de auteur(s)