De afgelopen jaren zijn verschillende studies verschenen naar de inzet van de Nederlandse krijgsmacht en het KNIL in de periode 1945-1950. Een aspect kwam in die rapporten nauwelijks naar voren: de opstelling van de (toen nog geheel christelijke) geestelijke verzorging. Dit heeft Koos-Jan de Jager onderzocht en op het resultaat daarvan is hij begin dit jaar gepromoveerd aan de Vrije Universiteit. Het is inderdaad vreemd dat dit aspect onderbelicht bleef, zoals hij stelt: de samenleving was doordrenkt van christendom, de kerken hadden publieke en politieke invloed, en de geestelijk verzorger was behalve moraal- ook moreel-officier. ‘Zonder religie kan de oorlogspraktijk in Indonesië niet goed begrepen worden’ en dat is een zinvolle aanname. Daarbij wil De Jager twee extremen vermijden. Enerzijds beweerden Nederlandse geestelijken dat zij van wandaden niets wisten en niet met oorlogsgeweld te maken hadden gehad. Dit blijkt toch niet zo te zijn, maar het beeld dat ze volledig faalden als moreel kompas is ook weer een vertekening. Daarom wilde De Jager op basis van uitgebreid archiefonderzoek – hij bekeek onder andere brieven, dagboeken en rapporten – beschrijven hoe ‘militaire geestelijken’ de militaire inzet interpreteerden en hoe dat hun handelen beïnvloedde.

‘Militaire geestelijken’

Voor dieper op de inhoud van het boek in te gaan twee opmerkingen vooraf. Ten eerste spreekt De Jager consequent van ‘militaire geestelijken’. Dat is een merkwaardig begrip, omdat tegenwoordig, maar in die periode ook al, wordt gesproken van ‘geestelijk verzorger’. Maar het is een bewuste keuze van de auteur, waarmee hij wil uitdrukken dat de dragers van het geestelijk ambt, protestant en katholiek, geheel opgingen in de krijgsmacht (een enkeling droeg zelfs wapens). Hoewel ze formeel burger en onafhankelijk waren, zochten ze een goede verstandhouding met de officieren, die op hun beurt wilden dat de zielzorgers ook de rechtvaardiging van de oorlog duidelijk maakten aan hun schapen. De tweede opmerking is dat De Jager een historische opbouw en indeling van zijn werk hanteert. Dat is vanuit zijn professie als historicus begrijpelijk, en hij wil ook het optreden van de geestelijken in verschillende fasen van de oorlog vergelijken. Maar daardoor wordt de conclusie dat de geestelijken wel erg dicht tegen de militaire leiding aan zaten – een conclusie die bovendien in de inleiding al is weggegeven – wel erg vaak herhaald. Ook worden enkele interessante theoretische noties, door ze in het historische verhaal te integreren, te kort en onderbelicht behandeld.

Verder is het belangrijk om te zeggen dat De Jager zich volop schaart achter de huidige wetenschappelijke inzichten over de militaire acties in Indonesië die zijn geleverd door onder meer Rémy Limpach en het NIOD, en daardoor onbevangen spreekt over oorlog en (excessief) geweld. De kerken verdedigden deze militaire inzet omdat ze het behoud van Indië zagen als een goddelijke opdracht aan de Nederlandse natie. Ook de andere doelen van de militaire inzet, namelijk het beschermen van de Europeanen en van de niet-rebellerende Indische bevolking, werden volop, tot het eind toe en met religieuze beelden, ondersteund. Dat leidde tot een aantal blinde vlekken: dienstweigeraars uit eigen kring werden niet serieus genomen, en er was geen aandacht voor de Indonesische slachtoffers. Daar waren de geestelijken wel degelijk van op de hoogte, want hoewel ze eigenlijk op de verbandplaats moesten zijn waren ze vaak aan het front te vinden. Het werd de geestelijken echter door hun oversten verboden om over wandaden met de pers te praten en ze werden zelfs ingezet bij de militaire propaganda. Signalen dat het harde optreden tot weerstand leidde bij de inlandse kerken, bij het thuisfront, en bij de betrokken militairen, werden door de meerderheid van de geestelijken genegeerd en zelfs bestreden.

‘Morele afwending’

Hoe langer en gewelddadiger de oorlog gevoerd werd, hoe meer ‘morele afmelding’ er plaats vond: militairen raakten aan het geweld gewend. De geestelijken traden daar niet tegen op en praatten het, ook tegenover militairen die gewetenswroeging kregen, juist goed. Het belang van de militairen stond voorop, niet het belang van de slachtoffers – ook niet als ze getuige waren van martelingen – waardoor de gewetenswroeging juist toenam. Gewetensvrijheid werd wel gepropageerd, maar alleen als de bevelen ingingen tegen God, want over de militaire bevelen hadden ze niets te zeggen. In deze context is het begrijpelijk dat de vredesonderhandelingen en de soevereiniteitsoverdracht leidden tot ontgoocheling bij de militairen en hun geestelijken. Terwijl het geweldsniveau door deze frustratie nog toenam, maakten de geestelijken zich vooral zorgen over seksuele uitspattingen en het dalende kerkbezoek. Het regeringsbesluit kon door de geestelijken niet worden uitgelegd aan de militairen. De zorg werd verplaatst naar het goed thuisbrengen van de jongens; bij de ontscheping kwamen morele verwonding of andere trauma’s niet aan bod.

Zwijgende houding

De Jager wilde de variëteit aan reacties van militaire geestelijken weergeven. Hij laat met vele voorbeelden zien dat sommige geestelijken zich lieten meeslepen door het geweld, een minderheid protesteerde, maar de meerderheid een zwijgende houding aannam – ook onder druk van de kerkelijke leiding. Waarom verzaakten ze in hun morele taak (wat immers ook een vorm van zielzorg is)? De Jager geeft verschillende verklaringen. Ten eerste was men sinds de Tweede Wereldoorlog gewend om een groter doel te verdedigen met geweld, de strijd tussen goed en kwaad reisde mee naar de koloniën, gezag was goddelijk. Ten tweede wijst hij op de nabijheid die militaire geestelijken geacht werden te hebben om hun pastorale taak goed uit te kunnen oefenen. Die nabijheid leidde ook tot bijziendheid, loyaliteit aan en vertrouwen van de (hogere) legerleiding was het meest belangrijk en zorgde voor blinde vlekken. Het vlot geschreven en goed gedocumenteerde verhaal van De Jager, waarin slechts een enkele militaire en denominationele fout is op te merken, stelt daarom belangrijke vragen aan de huidige geestelijke verzorging, maar ook aan de militairen, en aan de veronderstelde interactie en samenwerking van die twee. Zeker nu we weer toewerken naar een grootschalig conflict komt de door De Jager gesignaleerde verhouding weer op spanning.

Geestelijke verzorging bij een grootschalig conflict

De uitdagingen van geestelijke verzorging bij een grootschalig conflict komen ook in beeld bij het boek van Phaedra Werkhoven, Al onze helden liggen hier. Zij bezocht een jaar lang, tussen zomer 2023 en 2024, het Marsveld, een begraafplaats in Lviv waar veel omgekomen Oekraïense militairen worden begraven. Haar aanpak is een strikt persoonlijke: ze zwierf wat rond op de begraafplaats, sprak met haar tolk mensen aan om hun verhaal op te tekenen, en met enkele maakte ze vervolgafspraken. De gesprekken die ze voerde worden in korte portretjes (gemiddeld drie pagina’s) weergegeven. Dat zou als een rode draad moeten functioneren, maar er worden zoveel personen opgevoerd dat het moeilijk is om die te herkennen en te onthouden (‘Mykola, de broer van de geschiedenisleraar Vasili’ – weet u het nog?). Tussen de verhalen door leren we een hele hoop, bijvoorbeeld over de geschiedenis van Oekraïne, over de ingewikkelde verschillen en variaties in etniciteit en taal in dat land, over rituelen en religie in situaties van grootschalig conflict en verlies aan mensenlevens. Ook leren we dat het dagelijks leven doorgaat, zoals we zien aan de verhalen over de bloemenverkoper en de koffietentjes. Maar het belangrijkste wat bijblijft is het verdriet van de mensen, hun radeloosheid, de verhalen over verlies en trauma. Die maken dat je dit portret van een samenleving die de gevolgen van oorlog moet dragen, regelmatig even aan de kant moet leggen om weer op adem te komen.

Prof. Ddr. Erik Sengers

Oorlog zonder genade

Nederlandse militaire geestelijken in Indonesië, 1945-1949

Door Koos-Jan de Jager

Amsterdam (Boom) 2025

368 blz. – ISBN 9789024470358

Al onze helden liggen hier

Verhalen van het Marsveld

Door Phaedra Werkhoven

Zutphen (Walburg Pers) 2025

304 blz. – ISBN 9789464564075

 

Over de auteur(s)

Prof. ddr. Erik Sengers

Erik Sengers is hoogleraar geestelijke verzorging in de krijgsmacht aan de Universiteit Tilburg en krijgsmachtaalmoezenier.