John Smit, tussen 1983 en 2003 onderofficier-muzikant bij het Orkest van de Koninklijke Luchtmacht, deed uitvoerig onderzoek naar de Nederlandse militaire muziek, waarbij hij zich richtte op het repertoire, het gebruikte instrumentarium én de sociale en militaire positie van de militaire muzikanten. Het resultaat is zijn boek Tussen leger en maatschappij. Militaire muziek in Nederland 1819-1923. Wat betreft de positie stelt Smit de kernvraag: zijn de in uniform gestoken muzikanten kunstenaars of soldaten? De positie van musici binnen de krijgsmacht was een heel bijzondere: zij hadden feitelijk geen militaire taak en bereidden zich ook niet voor op oorlog. Daarnaast hadden de musici, in tegenstelling tot andere groepen militairen, door het verzorgen van particuliere concerten ook buiten het kazerneleven een maatschappelijke functie, waardoor ze een belangrijke schakel vormden tussen maatschappij en krijgsmacht. Met name dit laatste aspect is boeiend voor de lezers van de Militaire Spectator.
Zeldzaam
In tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland zijn in Nederland onderzoek naar en publicaties over militaire muziek en muzikanten tamelijk zeldzaam. Sterker: de auteur stelt onomwonden ‘…dat er in ons land geen sprake is van enige wetenschappelijke discussie over militaire muziek. (…) Zowel militair-historici als musicologen lijken om dit onderwerp heen te lopen’ (blz. 18). Wat verstaat Smit nu precies onder militaire muziek? In navolging van een definitie uit 1968 omschrijft hij dit genre als ‘…composities, die voor tradities en/of door hun functionele karakter verbonden zijn met het militaire (ceremoniële) leven’ (blz. 16). Smit onderscheidt verschillende functies voor de militaire muziek. Zo ziet hij een rol bij het vermaken en stimuleren van de overige militairen, terwijl de korpsen door het geven van concerten in een civiele omgeving ook een bijdrage konden leveren aan de broodnodige verbetering van het imago van de krijgsmacht.
In de periode die Smit beschrijft (1819-1923) onderscheidt hij drie tijdvakken: de tijd van de oprichting, groei en innovaties (1819-1875), een bloeiperiode (1875-1910) en, als onvermijdelijk bestanddeel van het Nederlands defensiebeleid, een fase van bezuiniging en krimp (1910-1923). De militaire muziek werd per 1 januari 1819 bij Koninklijk Besluit opgericht. Er bestonden weliswaar al langer muziekkorpsen maar die hadden tot dat moment geen formele status. De meeste muzikanten kregen een onderofficiersrang, maar de verschillen in carrièrekansen, rechtspositie en salaris c.q. wedde waren groot in vergelijking met reguliere onderofficieren (die het in de 19e eeuw ook al niet geweldig hadden). Die lagere wedde (Smit gebruikt die term opmerkelijk genoeg niet) voor de muzikanten werd gerechtvaardigd vanuit de gedachte dat de militaire muzikanten via deelname aan civiele orkesten of het geven van muzieklessen gemakkelijk konden bijverdienen (blz. 238). Sowieso lopen de financiële perikelen van de korpsen en individuele musici als een rode draad door de gehele studie van Smit. Bijzonder in dit verband is dat gedurende een flink deel van de beschreven periode de defensieorganisatie nauwelijks financieel bijdroeg aan de korpsen. De kosten daarvoor werden voor een belangrijk deel gedragen door de officieren van de regimenten waartoe het betreffende korps behoorde, een praktijk die overigens ook elders in Europa wel voorkwam. Daarnaast kwam er via het geven van de bovengenoemde particuliere concerten geld in het laatje.
Veelheid
Wat tijdens het lezen van deze studie opvalt is de enorme hoeveelheid informatie die het boek bevat. Het is niet overdreven te stellen dat met regelmaat de es-klarinetten, de hobo’s en de fagotten van de pagina’s af spetteren, en hetzelfde geldt voor de overweldigende hoeveelheid concerten, de daar gespeelde muziekstukken en de kapelmeesters onder wiens leiding dat gebeurde, die Smit beschrijft. Ongetwijfeld zullen de muziekkenners hiervan smullen, terwijl voor de meer algemeen militair-historische lezer juist daar concentratieproblemen dreigen.
Die laatste categorie zal meer geïnteresseerd zijn hoe nu precies de politieke bemoeienis met de werkzaamheden, arbeids- en leefomstandigheden van de musici verliep. Tot 1900 bemoeide de politiek zich daar nauwelijks mee. En als er al vragen aan de minister werden gesteld, werd daarop vaak afhoudend gereageerd. Zo werd ooit de vraag gesteld of het ministerieel beleid was dat militaire muziekkorpsen in theaters konden optreden. De betrokken minister antwoordde daarop handig dat niet hij daarover ging, maar dat dat de verantwoordelijkheid was van de regimentscommandant waartoe het betreffende korps behoorde (blz. 393). Een opmerkelijk politiek detail is dat tijdens de Eerste Wereldoorlog de musici hun eigen belangenvereniging Voorwaarts oprichtten. Deze vereniging ging zelfstandig de onderhandelingen met de minister aan over bijvoorbeeld passende afvloeiingsregelingen tijdens de golf van bezuinigingen tijdens het interbellum.
Door de immense hoeveelheid informatie in het boek is het haast onvermijdelijk dat de auteur zich op kleine slordigheden laat betrappen. Zo omschrijft hij de Frans-Pruisische Oorlog van 1870/1871 als ‘een korte maar hevige oorlog, waar het Franse leger door Pruisen en de Zuid-Duitse staten werd vernederd’ (blz. 108). Meer correct was dat een gewapend conflict tussen Frankrijk en een door Pruisen aangevoerde coalitie van de Noord-Duitse Bond, aangevuld met een aantal Zuid-Duitse koninkrijken.
Een slotakkoord
Deze studie verbindt twee bijzondere verhaallijnen, namelijk een muzikale en een militaire. Smit heeft daarmee pionierswerk verricht, want dat was hiervoor nog niet geprobeerd. Tegelijkertijd en als logisch gevolg daarvan hinkt het boek daarmee enigszins op twee gedachten. Het lijkt dan ook sprekend op de positie van de militaire muzikanten zelf, die immers ook tussen die twee culturen een weg moesten vinden. Het is, met name voor diegenen die vooral geïnteresseerd zijn in het militaire aspect, zeker geen gemakkelijk boek dat zich in één ruk laat uitlezen, integendeel. Tussen leger en maatschappij is daarentegen wél een monument voor de militaire muziek en diegenen die daaraan in de 19e eeuw vorm en inhoud hebben gegeven, een monument bovendien dat gelet op zijn veelomvattendheid en gedetailleerdheid niet heel snel naar de kroon gestoken kan en zal worden.
Jan Schoeman
Tussen leger en maatschappij
Militaire muziek in Nederland 1819-1923
Door John Smit
Hilversum (Uitgeverij Verloren) 2021
480 blz. – ISBN 9789087049157