Aan de National Mall in Washington staan de beroemde musea van het Smithsonian met hun belangrijke collecties kunst en wetenschap en om die Mall heen liggen ook nog andere musea. Voor iedere belangrijke kwestie is er wel een museum: voor de holocaust, voor de vrouwenemancipatie, voor de inheemse bevolking – en toen ik in 2019 in Washington was, bestond ook nog het Newseum, een museum gewijd aan journalistiek, communicatie en de persvrijheid. Indrukwekkend was het: zeven niveaus met tentoonstellingen rond een groot atrium, vol interactieve opstellingen, theaters en studio’s. Over de hele voorkant van het gebouw was een terras met een schitterend uitzicht op het Capitool. De symboliek was duidelijk: hier hield de waakhond van de journalistiek toezicht op de macht. Aan de voorgevel hing een stenen paneel van 23 meter waarop het eerste amendement van de Amerikaanse grondwet was gebeiteld. ‘Congress shall make no law […] abridging the freedom of speech, or of the press…’

Binnen stond de verfrommelde radioantenne van de noordelijke toren van het World Trade Center te midden van een expositie over hoe de journalistiek 9/11 had verslagen. Ook stond het grootste stuk Berlijnse Muur buiten Duitsland in dit museum, samen met een Oost-Duitse wachttoren van Checkpoint Charlie – relikwieën uit een tijd waarin de rollen tussen goed en kwaad, tussen democratie en dictatuur, nog duidelijk konden worden verdeeld.

De Verenigde Staten hebben altijd wereldwijd de free flow of information gepropageerd, andere landen aangesproken op schending van de persvrijheid en economische sancties aan hen opgelegd. En al was het Newseum eigendom van de onafhankelijke stichting Freedom Forum, ook dit museum presenteerde het beeld dat Amerikanen altijd graag van zichzelf hebben uitgedragen: leider van de vrije wereld en hoeder van het vrije woord.

Onderdeel van de vaste expositie was een grote interactieve wereldkaart waarop landen ingekleurd waren naar de mate van vrijheid die media er genoten. De VS sprong in het oog als een grote groene oase, net zo groen als de Noord-Europese landen. Ik wist dat dat niet reëel was. Op de World Press Freedom Index van RSF Reporters without Borders had de VS in 2019 al een heel andere kleur: niet het groen van ‘goed’, niet het geel van ‘voldoende’, maar het bruin van ‘problematisch’. Ook op de Democracy Index van The Economist van dat jaar werd de VS aangemerkt als een ‘flawed democracy’ en niet meer als een ‘full democracy’.

In het atrium van het museum stond het Journalists Memorial, een groot glazen kunstwerk met de namen van bijna drieduizend journalisten die over de hele wereld in het harnas zijn gestorven. Velen doelbewust vermoord, allen omgekomen terwijl ze hun beroep uitoefenden. Ik bekeek de glazen panelen waarop per jaartal de namen van journalisten stonden met bij iedere journalist ook het land waar hij – of heel soms zij – was omgekomen. Benieuwd hoe de VS het er hier vanaf bracht, zocht ik naar namen van journalisten van wie ik wist dat ze door het Amerikaanse leger waren vermoord. Ik vond José Couso, de Spaanse cameraman die in 2003 stierf toen het Palestine Hotel in Bagdad, waar hij met andere internationale journalisten verbleef, op 8 april onder vuur werd genomen door een Amerikaanse tank. Het Pentagon stelde zich op het standpunt dat zij daar niet hoorden te zijn, aangezien het alle journalisten had opgedragen Bagdad te verlaten. De hoogste Spaanse rechter oordeelde in 2007 dat het om een bewuste aanval ging en vervolgde de Amerikaanse soldaten in kwestie wegens moord. Ook de naam van Tareq Ayyoub, correspondent van de Arabische televisiezender Al Jazeera, stond op het glas gegraveerd. Hij was op dezelfde dag als Couso omgekomen, toen twee Amerikaanse raketten het kantoor van Al Jazeera in Bagdad wegvaagden. Al Jazeera had de Amerikaanse krijgsmacht voorafgaand aan de invasie de precieze coördinaten van het kantoor doorgegeven in de hoop dat het vanwege zijn journalistieke status bescherming zou genieten.

Wiens naam ik niet kon vinden op de glazen panelen was die van cameraman Aleksandar Deletic. Hij stierf samen met vijftien collega’s van de Servische staatsomroep RTS tijdens de NAVO-luchtoperatie in de Kosovo-oorlog, toen een Amerikaanse raket op 23 april 1999 de hoofdvestiging van deze omroep doelbewust, maar zonder waarschuwing, vernietigde. De Amerikaanse zender CNN, die studioruimte huurde van RTS, werd wel gewaarschuwd en kon zijn medewerkers op tijd evacueren.

De oorlog in het voormalige Joegoslavië is achteraf een keerpunt in het Amerikaanse beleid gebleken. De free flow of information was altijd al een kwestie van opportuniteit geweest – als het de VS uitkwam vloeide de informatie vrijelijk, maar waar zij konden probeerden de Amerikanen de informatiestromen zo goed mogelijk te kanaliseren. Vanaf midden jaren 90 gingen zij daarbij echter ook geweld gebruiken en werd het beleid om vijandige radio- en televisiestations en zendmasten te vernietigen. In 1999 sneuvelden zo naast de hoofdvestiging van RTS in Belgrado nog ten minste tien andere stations en een veelvoud aan zendmasten. De redenering daarbij was dat de zenders deel uitmaakten van het propagandanetwerk van de Servische leider Milosevic. Zoals NAVO-voorlichter Jamie Shea zei: ‘We would never target legitimate, free media’.[1]  Maar persvrijheid betekent nu juist dat je niet kunt bepalen wat legitiem is. De radio-uitzendingen onder verantwoordelijkheid van de NAVO vanuit de Amerikaanse vliegtuigen waren net zo goed als propaganda te karakteriseren. Was deze redenering dus al oneigenlijk, de Amerikanen hielden zich er ook niet aan: ook journalisten van de eigen, vrije pers werden opgejaagd en vermoord. Zo werd de Engelse journalist Terry Loyd samen met zijn Franse cameraman en Libanese vertaler in maart 2003 bij Basra volgens een Engelse jury doelbewust door het Amerikaanse leger doodgeschoten. Tijdens de beschieting van het Palestine Hotel op 8 april 2003 riep David Chater van Sky News vertwijfeld tegen het Engelse publiek thuis: ‘How are we supposed to carry on if American shells are targeting Western journalists?’[2] Ver voor president Donald Trump was het dus al zo somber met de Amerikaanse democratie gesteld dat westerse en niet-westerse journalisten bewust onder vuur werden genomen.

Achteraf bleek 2019 het laatste jaar van het Newseum te zijn. Nog geen vijf maanden na mijn bezoek sloot het op 31 december voorgoed zijn deuren. Het was failliet. En daarmee etaleerde het misschien wel accurater de stand van zaken in de Amerikaanse democratie dan het met zijn flitsende tentoonstellingen had gedaan. Sindsdien is de VS verder naar beneden geduikeld op alle ranglijsten van democratie en persvrijheid. De lijst van omgekomen journalisten wordt door Freedom Forum niet meer bijgehouden. Wel door andere organisaties gelukkig, zoals de Committee to Protect Journalists. Vanwege de Gazaoorlog staat de teller daar met 103 omgekomen journalisten in 2024 op het hoogste aantal sinds het begin van de telling in 1992.

 

[1] Chris Paterson, War reporters under threat. The United States and media freedom (Londen, Pluto Press, 2014) 70.

Over de auteur(s)

Dr. R. (Pien) van der Hoeven

Dr. R. (Pien) van der Hoeven is historicus en mediaspecialist.